Wat is de betekenis van Knauw?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

knauw

(18e eeuw) (Barg.) steek in het lichaam. • Steek in het lyf: Bloedcoraal, een gons, knaauw, knoopsgat. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743) • Knauw: steek in het lichaam. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knauw

knauw - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knauwen ♢ Ik knauw 2. gebiedende wijs van knauwen knauw! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knauwen knauw je?

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knauw

s., gnau.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knauw

m. (-en), 1. harde beet: de hond heeft hem een lelijke knauw gegeven ; 2. (fig.) beschadiging, knak : met de regen heeft mijn hoed een hele knauw gehad; zijn gezondheid heeft een lelijke knauw gehad, veel geleden ; dat gaf hem een knauw, deed hem veel schade (aan gezondheid of fortuin).

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knauw

m. -en, knauwtje (beet, stoot):, fig. een knauw geven, schaden; het verguldsel had een lelijke knauw gekregen, beschadigd geworden.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knauw

(knouw) m. (-en; -tje) [< knauwen] I. Eig. harde beet; de van een hond. II. Metf. 1. beschadiging, nadeel; een geven; het behang heeft een lelijke gekregen, het is erg beschadigd. 2. bits verwijt : iemand met een - en een snauw wegsturen. Syn.→: grauw.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

knauw

m. (en), 1. harde beet: de hond heeft hem een lelijke — gegeven; 2. (fig.) beschadiging, knak: met de regen heeft mijn hoed een hele — gehad; zijn gezondheid heeft een lelijke — gehad, veel geleden; dat gaf hem een —, deed hem veel schade (aan gezondheid of fortuin).

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Knauw

KNAUW, m. (-en), beet: de hond heeft hem een leelijken knauw gegeven; (fig.) met den regen heeft mijn hoed een heelen knauw gehad, veel geleden; zijne gezondheid heeft een leelijken knauw gehad; dat gaf hem een knauw, deed veel schade aan zijn gezondheid; grauw, snauw iem. met een knauw en een snauw wegsturen.