Jas, kledingstuk
v. (-sen), 1. tot aan of over de knieën reikend, over de bovenkleding gedragen kledingstuk voor mannen ter bescherming tegen koude en regen: hang je jas maar op de kapstok ; een warme, een duffelse, een lichte jas; het scheelt een jas, gezegd wanneer het veel minder koud is, dan b.v. de vorige dag ; — in de omgangstaal spr...