hou
hou - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houden ♢ Ik hou 2. gebiedende wijs van houden ♢ hou! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houden ♢ hou je?
Wiktionary (2019)
hou - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houden ♢ Ik hou 2. gebiedende wijs van houden ♢ hou! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van houden ♢ hou je?
H.J. Terblanche - M.A., D. Litt
kap, steek, slag; gehou, nie loslaat nie, vashou; bevat; kap, slaan; voorgee; nakom; bly, woon; vier (Kersfees); laat plaasvind (eksamen); heel of goed bly; duur; lewer (toespraak); in stand hou (boeke); beheer (skool); heilig (Sabbat); hou van, geneentheid voel vir.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn., in de uitdr. hou en trou (of getrouw), getrouw onder alle omstandigheden; leus van de stad Gent (Lat. Fides et Amor).
M. J. Koenen's (1937)
I. houde = hulde, trouw: hou en trouw, getrouw onder alle omstandigheden. II. tw.; sta stil! hou op!: hou paard!
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., in de uitdrukking — ende trouw (of getrouw), getrouw onder alle omstandigheden; leus van de stad Gent.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: