Hij zal een leelijke pijp rooken
D.w.z. hij zal iets onaangenaams ondervinden, er leelijk tegen aanloopen. Vgl. V. Janus III, 228; Harreb. II, 183: Hij zal een leelijke (slechte of vuile) pijp rooken; Schoolm. 156; Kent. 18: Ze zullen een leelijke pijp rooken! de oproermakers!; Het Volk, 28 Jan. 1914, p. 2 k. 1: De Heer Scheurer heeft een bittere pijp moeten rooken vandaag; Handel...