Wat is de betekenis van handig?

2025-07-14
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Handig

bn. bw. (-er, -st), I. bn., 1. goed met de banden terecht kunnende, behendig, vlug, vaardig: een handig kind; zij is veel handiger dan ik gedacht had; handig in of met iets zijn, het met vaardigheid weten te verrichten; 2. zich met vaardigheid van de omstandigheden, van het ogenblik wetende te bedienen: een handig...

2025-07-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

handig

handig - Bijvoeglijk naamwoord 1. goed met de handen om kunnen gaan Mijn handige buurman had de schutting snel geplaatst. 2. gemakkelijk mee om te gaan Ik zal dat handige trucje zeker onthouden! Om 2 uur? Dat kan maa...

2025-07-14
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

handig

handig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: han-dig 1. snel en met zoveel mogelijk resultaat ♢ mijn man is handig, hij kan alles 2. makkelijk in het gebruik ♢ dit doekje is erg handig, ik gebruik...

2025-07-14
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

handig

bedrewe; nuttig.

2025-07-14
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Handig

adj. & adv., handich, feardich, linich, rêddich, rêdsum, tûk, bihindich; (adj.), byderhant; — zijn, jin rêdde kinne; wat al tezijn, op, by ’t rêd om ’t ôf wêze; hij is erin, it handiget him goed.

2025-07-14
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Handig

handzaam (v. vaartuig).

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)