Wat is de betekenis van fors?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fors

fors - Bijvoeglijk naamwoord 1. groot in zijn soort Er vond een forse stijging in de olieprijs plaats. Uitdrukkingen en gezegden ♦ fors omhoogschieten

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fors

fors - bijvoeglijk naamwoord 1. nogal groot ♢ we moeten er wel een fors bedrag voor neertellen 2. met flinke afmetingen ♢ deze taart is fors uitgevallen Bijvoeglijk naamwoord: fors ...

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

fors

(de) kracht.- veel fors hebben, sterk zijn.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

fors

sterk, kragtig, stewig.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Fors

adj. & adv., foars, mânsk, stoer; (van gestalte), ûntlein, omtlein, útboud skuilich; hij isvan leden, der sit ruil en skuil oan him; — persoon, hufter setter, goffert.

2024-04-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Fors

behalve, uitgezonderd.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fors

bn. bw. (-er, -t), waar kracht uit spreekt, krachtig, stevig (met betr. tot personen vooral met gedachte aan nogal zware bouw): een forse kerel; een forse lichaamsbouw ; ook van de stem, en van handelingen en uitingen: een forse maatregel; een zaak fors aanpakken (soms in de zin van: met te veel kracht): een fors behandelde...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Fors

abl. forte, f. toeval, blind toeval, fors fuat (= sit)! moge het gelukken, Ter., forte temere, Ter., Liv., of forte temere casu, op goed geluk, Cic.; abl., forte, toevallig, Cic., vooral na si, sin, ne, nisi en dgl. = soms, misschien, Cic., maar ook si forte (sc. contingit), als het goed gaat,...