Wat is de betekenis van fors?

2025-07-14
Prisma Latijn Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fors

bn. bw. (-er, -t), waar kracht uit spreekt, krachtig, stevig (met betr. tot personen vooral met gedachte aan nogal zware bouw): een forse kerel; een forse lichaamsbouw ; ook van de stem, en van handelingen en uitingen: een forse maatregel; een zaak fors aanpakken (soms in de zin van: met te veel kracht): een fors behandelde...

2025-07-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fors

fors - Bijvoeglijk naamwoord 1. groot in zijn soort Er vond een forse stijging in de olieprijs plaats. Uitdrukkingen en gezegden ♦ fors omhoogschieten

2025-07-14
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fors

fors - bijvoeglijk naamwoord 1. nogal groot ♢ we moeten er wel een fors bedrag voor neertellen 2. met flinke afmetingen ♢ deze taart is fors uitgevallen Bijvoeglijk naamwoord: fors ...

2025-07-14
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

fors

(de) kracht.- veel fors hebben, sterk zijn.

2025-07-14
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

fors

sterk, kragtig, stewig.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Fors

adj. & adv., foars, mânsk, stoer; (van gestalte), ûntlein, omtlein, útboud skuilich; hij isvan leden, der sit ruil en skuil oan him; — persoon, hufter setter, goffert.