Wat is de betekenis van Flierefluiter?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Flierefluiter

m. (-s), losbol, nietsnutter.

2025-07-17
WoordHoek

Ewoud Sanders (2025)

Flierefluiter

Over de herkomst van het woord flierefluiter valt iets nieuws te melden. Vorige week beleefde het woord flierefluiter een piek. Aanleiding was het nieuws over Bernhard van Lippe-Biesterfeld (1911-2004). Anders dan de prins-gemaal bij hoog en laag had volgehouden, was hij wel degelijk lid geweest van Hitlers NSDAP. Al eerder was een ko...

2025-07-17
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

flierefluiter

(19e eeuw) (spot.) meisjesverleider; rokkenjager; lichtzinnig persoon; vrolijke Frans; bon-vivant; fuifnummer; losbol; pierewaaier; lummelaar; nietsnut. Er bestaan ook varianten: fierefluiter; fierlefluiter, vlierfluiter. Van de vlier werden fluitjes gemaakt. Er bestaat ook een werkwoord: flierefluiten (niets doen, lummelen). Het WNT geeft volgend...

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

flierefluiter

flierefluiter - Zelfstandignaamwoord 1. een vrolijk, oppervlakkig persoon die zich niets aantrekt van normen en waarden en vooral lui en werkschuw is Arme Omar Sy. Sinds zijn doorbraak in Intouchables mag hij vooral opdraven in de rol van vrolijke, viriele zwarte man die tegen wil en dank de zorg op zich ne...

2025-07-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

flierefluiter

flierefluiter - zelfstandig naamwoord uitspraak: flie-re-flui-ter 1. iemand die zonder zorg door het leven gaat ♢ haar zoon is een echte flierefluiter Zelfstandig naamwoord: flie-re-flui-ter de flierefluiter ...

2025-07-17
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

flierefluiter

(vnl. in Vlaanderen) lichtzinnig persoon; losbol; pierewaaier; vrouwengek. In Nederland uitsluitend gewestelijk. ‘Flierefluiters oponthoud’ is een roman van A.M. de Jong. Bellende was in den hoek met enige flierefluiters aan ’t vrijen. (Stijn Streuvels, De teleurgang van de Waterhoek. 6de druk, 1964. lste druk 1927)

2025-07-17
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

flierefluiter

Ter aand. van een lichtzinnig persoon: rokkenjager, vrouwengek; losbol, boemelaar, fuifnummer, pierewaaier; ook: nietsnut. Hoelang duurt dat flikflooien al in droogloods en oven?... De flierefluiter heeft zich verbrand aan schoon Margrietje... Te laat om zich nog terug te trekken... Dan maar trouwen, WACHTERS 1946, 138. Bellende was in den hoek met...

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

flierefluiter

m. -s (van vlier + fluit: Z.-N. modejonker, pierewaaier).

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Flierefluiter

Losbol, nietsnutter. Afgeleid van vlier en van fluiter. Van de vlierstruik kunnen fluitjes gemaakt worden.