Wat is de betekenis van fiel?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

fiel

(1985) (inf.) homoseksueel persoon. Verkorting van homofiel. • Als je zegt: ‘Ik ben homoseksueel’, dan klettert dat evenzeer over tafel als een schoteltje dat uit je handen glipt. Je bent een ‘fiel’, of ‘anders’ en dat is dan zeker minder erg, of zo. (Jos Brink: Stukje voor stukje. 1985) • &ls...

2024-04-26
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Fiel

Zie Theofilus

2024-04-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

fiel

afkorting van homofiel, een woord dat in 1963 voor het eerst voorkomt. Ook homofiel werd aanvankelijk als beledigend ervaren, ten minste in vergelijking met het neutralere homoseksueel. Als je zegt: ik ben homoseksueel’, dan klettert dat evenzeer over tafel als een schoteltje dat uit je handen glipt. Je bent een ‘fiel’, of ‘...

2024-04-26
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Fiel

m -> Theofilus (Zuid-Ndl., Zeeuws-Vla.).

2024-04-26
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Fiel

gal; bitterheid.

2024-04-26
Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Fiel

adj. trouw; juist, stipt, nauwkeurig; gelovig; m. gelovige; hefboom (balans); ijker.