enkelvoud
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Wiktionary (2019)
enkelvoud - Zelfstandignaamwoord 1. een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert Woordherkomst Afgeleid van enkel met het achtervoegsel -voud Verwante begrippen meervoud, dualis
Muiswerk Educatief (2017)
enkelvoud - zelfstandig naamwoord uitspraak: en-kel-voud 1. de vorm die aangeeft dat het maar over één ding gaat ♢ het woord 'tafel' is enkelvoud 2. de vorm die overeenstemt met een enkelvoudig onderwerp ...
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-en), (taalk.) (van zelfst. woorden) die vorm van een woord die aanduidt dat er maar één zelfstandigheid van die soort wordt bedoeld; (van bijv. woorden en werkw.) de daarmee overeenstemmende buigings- of vervoegingsvorm: het werkwoord staat in het enkelvoud, in het meervoud; wat is het enkelvoud?
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
of singularis noemt men in de taalkunde die vorm van een zelfstandig en bepalend bijvoeglijk naamwoord, waardoor één exemplaar genoemd wordt. Van een werkwoord is het de vorm waarbij één persoon of een naamwoord in het enkelvoud het onderwerp is.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: