Een banjer
D.i. een groot ‘heer’, die zich permantig aanstelt; fri. in banjer, dial. banjert Ook als scheldwoord gebruikt: vuilebanjer (gemeen beest, kreng; Jord. 41). Men houdt dit woord voor een verkorting van banjerheer d.i. bander (baander)heer (vgl. anjer voor ander); zie V. Janus III, 2...