deugen
deugen - Werkwoord 1. (absol) aan eisen van moraliteit of kwaliteit voldoen ♢ - Ik weet niet of die oplossing deugt of niet. ♢ - Het onderzoek deugde van geen kant.
Wiktionary (2019)
deugen - Werkwoord 1. (absol) aan eisen van moraliteit of kwaliteit voldoen ♢ - Ik weet niet of die oplossing deugt of niet. ♢ - Het onderzoek deugde van geen kant.
Muiswerk Educatief (2017)
deugen - regelmatig werkwoord uitspraak: deu-gen 1. braaf zijn, goed oppassen ♢ onze Duncan heeft nooit willen deugen 2. ergens geschikt voor zijn ♢ dit hout deugt niet om mee te timmeren...
Paul Frentrop (2001)
‘Welnu, ik ben tot de vaste overtuiging gekomen dat ijdelheid de grondslag van alle dingen is en verder dat wat geweten genoemd wordt slechts innerlijke ijdelheid is. Ja, wanneer je een aalmoes geeft, is er misschien zoiets als een opwelling van sympathie, een vlaag van medelijden, afschuw van leed en van wat lelijk is, egoïsme zelfs, ma...
Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)
Deugen - ook zo zijn, ironische omkering van verkeerd zijn. Deugt zij? dijk, Bargoens voor grote vrouw. Gewoonlijk met enig ontzag of waardering gebezigd en ongeveer gelijk aan moot, stuk, brok. Ook met specifieke toepassing: lesbische vrouw met mannelijke allure. Het woord ‘dijk’ of ‘manwijf, was een vernederend scheldwoord als h...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., doge; hij deugt niet, hy hat in forkeard steed yn ’e holle, hy wol net oppasse, hy is in forkeardling, forkearden-ien, der rint in streekje troch; nergens meer voor —, ta weismiten keard wêze; niet -d, ûndogensk.
Van Dale Uitgevers (1950)
(deugde, heeft gedeugd), 1. (meestal ontkennend gebruikt) braaf zijn, goed oppassen : die jongen heeft nooit willen deugen ; 2. geschikt zijn voor iets: die man deugt niet voor onderwijzer ; dit hout deugt niet voor timmerhout; die noot deugt niet (om te eten) ; —dat deugt niet voor u, is niet goed voor u ; 3. in orde zijn, goed zijn: die...
M. J. Koenen's (1937)
deugde, h. gedeugd, inz. met ontkenning (1 braaf zijn, goed oppassen; 2 van zaken: van goede hoedanigheid zijn; ook: in de haak zijn, in orde zijn; 3 voor iets geschikt zijn): 1 die jongen heeft nooit willen -; 2 die inkt deugt niet, uw opstel deugt niet, is slecht; 3 als leraar deugt hij niet; dat deugt niet voor u, is niet goed voor u.
Jozef Verschueren (1930)
('deugәn) (deugde, heeft gedeugd) (bijna uitsluitend in ontkennend verband) 1. braaf zijn: die jongen deugt niet. 2. geschikt zijn: hij deugt niet voor onderwijzer. 3. van goede hoedanigheid zijn: die inkt, je opstel deugt niet. 4. in de haak, in orde zijn: het deugt niet, zooals het nu is.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: