Dauw, (waterdamp, donzig waas)
m. (g. mv.), 1. waterdamp uit de lucht die ’s nachts vooral tegen het eind, op sterk afgekoelde voorwerpen (vooral planten) condenseert (e): het hakhout waaraan de dauw, parelde; hij is voor dag en dauw, op, zeer vroeg; (gew.) van de hemelse dauw, leven, van niets, van niet-materiële dingen; 2. donzig waas op vruchten, bloemen, soms op...