boomgrens
boomgrens - Zelfstandignaamwoord 1. een grens waarboven geen bomen meer groeien ♢ Zij was nu zo hoog gekomen dat ze onbeschut in de wind stond, ver boven de boomgrens. Woordherkomst samenstelling van boom en grens
Wiktionary (2019)
boomgrens - Zelfstandignaamwoord 1. een grens waarboven geen bomen meer groeien ♢ Zij was nu zo hoog gekomen dat ze onbeschut in de wind stond, ver boven de boomgrens. Woordherkomst samenstelling van boom en grens
Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)
boomgrens: wie 'boomgrens' zegt, denkt aan het maandlandschap van de Mont Ventoux; boven de boomgrens groeien alleen nog stenen.
Peter Timofeeff (1993)
Grens ten noorden (op het noordelijk halfrond) of ten zuiden (op het zuidelijk halfrond) waarvan, of in bergland waarboven, geen boomgroei mogelijk is. Deze grens wordt op het noordelijk halfrond bepaald door de juli-isotherm van 10°C. Is de gemiddelde temperatuur van de maand juli lager dan 10°C, dan is boomgroei niet meer mogelijk. In het klimaat...
drs. L.A. Beeloo (1981)
de min of meer brede zoom waarin de boomgroei geleidelijk ophoudt. In de Alpen ligt de boomgrens waar de naaldboom ophoudt te groeien. Deze boomgrens ligt in de Beierse Alpen op 1800 m, in de Midden-Alpen op 2250 m. In de poolstreken ligt de boomgrens bij de 10°-isotherm van de warmste maand.
G. Th. van Kempen (1974)
een grens ten N of ten Z waarvan (of in bergland waar boven) geen bomen groeien. Voor de berk in Europa is de noordgrens 67 à 71°NB. Noordelijk hiervan de boomloze mossteppe of toendra. Zuidelijk is de boomgrens afhankelijk van de hoogte boven zee. In de Alpen, op de noordhellingen op 1725 m en op de zuidhellingen op 2400 m.
Veerman (1954)
De b. valt in het landschap ongeveer samen met de 10o C isotherm van de warmste maand, d.w.z. de grens tussen het bos- en toendraklimaat volgens de klimaatindeling van KÖPPEN; dit geldt vooral voor de continentale gebieden. Korte vegetatieperiode en niet ontdooide ondergrond werken beperkend op de boomgroei. In het trop. bergland reikt de gren...
Van Dale Uitgevers (1950)
v., denkbeeldige lijn die de plantengordel der bomen bepaalt, zowel ten aanzien van de breedtegraad als van de berghoogte.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
is de lijn op de aarde of in een gebergte, ten N. of Z. waarvan of waarboven geen grotere of kleinere wouden van hoogopgaand geboomte meer voorkomen. Bomen, die op enkele gunstige plaatsen verspreid voorkomen, komen voor deze grensbepaling niet in aanmerking. Op de grootste hoogte ligt de boomgrens in de warme luchtstreek en wel in Centraal Azi&eum...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: