Wat is de betekenis van boelen?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

boelen

(1971) (Sur.) homoseksuele handelingen plegen; homoseksueel zijn. • Daar kunnen ze je boelen. Daar lopen genoeg boelers rond. Boelerrrr... Homo...' (Bea Vianen: Strafhok. 1971) • (Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit. Ned. vertaling van The Visual Dictionary of Sex. H.J.W. Becht-Amsterdam. 1977-1980. Woordenlijst p. 126)...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boelen

boelen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boel

2024-04-26
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

boelen

(boeide, heeft geboeid), homosexuele handelingen plegen (door een man). Sluit hem op. Hij is gek. Boeier. Boeier... Boeier... Homo... Ga terug naar Wageningen. Daar kun je boelen (Vianen 1971: 181). Etym.: WNT (1902) en Van Dale noemen AN ‘boelen’ als syn. voor 'boeleren’, d.i. sexuele omgang hebben, vroeger in alle bet., la...

2024-04-26
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Boelen

Deze uitdrukking komt in onze Staten-Vertaling voor in Jer. 4 : 30, Ezech. 16 : 33, 36 v., 23 : 5, 9, 22, Hos. 12 : 4, 6, 8 v., 11 v. Daarmede worden aangeduid de „vreemde goden”, zoowel die der Kanaänieten als die der andere volken, waarmede Israël in aanraking kwam en wier gunst het trachtte te koopen door aan hunne goden ee...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Boelen

BOELEN, BOELEEREN, (boeide of boeleerde, heeft geboeid of geboeleerd), in overspel, in ontucht leven, (minder sterk dan hoereeren). BOELEERING, v.

2024-04-26
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)