Bengel, Bengelen
De grondbet. van bengel schijnt die van stok, knuppel te zijn (Kil. fustis, stipes, bacillus); in *t mnl. niet voorkomend. In Geld. Placaatb. 1, 292: „Haar honden gebengelt. . . mit eynen grooten sleypenden bengel van den eersten dach April tot enz.” (1563). In germ. dialecten bepaaldelijk voor dorschvlegel. Uit die bet. van knuppel kwa...