bengelen
bengelen - Werkwoord 1. (intr) heen en weer slingeren Woordherkomst afgeleid van bengel (knuppel) met het achtervoegsel -en
Wiktionary (2019)
bengelen - Werkwoord 1. (intr) heen en weer slingeren Woordherkomst afgeleid van bengel (knuppel) met het achtervoegsel -en
Muiswerk Educatief (2017)
bengelen - regelmatig werkwoord uitspraak: ben-ge-len 1. een beetje heen en weer slingeren ♢ de engel hing te bengelen in de kerstboom Regelmatig werkwoord: ben-ge-len ik bengel jij/u be...
Van Dale Uitgevers (1950)
(bengelde, heeft gebengeld), 1. luiden met een bengel, een klok. 2. heen en weer slingeren: wat hangt daar te bengelen? er bengelt een druppel aan zijn neus; — oneig.: zijn boeken laten bengelen, rondslingeren.
M. J. Koenen's (1937)
bengelde, h. gebengeld (1 luiden met een bengel; luiden; 2 slingeren; heen en weer schommelen als een bengel). 1. de klokken bengelen, het bengelt al; 2. wat hangt daar te bengelen?
Jozef Verschueren (1930)
('bengələn) (bengelde, heeft gebengeld) [wsch. klnb.] 1. luiden : de klokken -. 2. heen en weer slingeren : wat hangt daar weer te-? 3. rondslingeren : zijn boeken laten -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(bengelde, heeft gebengeld), 1. luiden met de bengel, een klok; 2. heen en weer slingeren: wat hangt däar te bengelen ?; 3. onder aan de lijst staan, er net nog bij horen: hij bengelt er maar wat bij.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: