Wat is de betekenis van Bengelen?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bengelen

bengelen - Werkwoord 1. (intr) heen en weer slingeren Woordherkomst afgeleid van bengel (knuppel) met het achtervoegsel -en

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bengelen

bengelen - regelmatig werkwoord uitspraak: ben-ge-len 1. een beetje heen en weer slingeren ♢ de engel hing te bengelen in de kerstboom Regelmatig werkwoord: ben-ge-len ik bengel jij/u be...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bengelen

v., bongelje, bingelje, belderje.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bengelen

(bengelde, heeft gebengeld), 1. luiden met een bengel, een klok. 2. heen en weer slingeren: wat hangt daar te bengelen? er bengelt een druppel aan zijn neus; — oneig.: zijn boeken laten bengelen, rondslingeren.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bengelen

bengelde, h. gebengeld (1 luiden met een bengel; luiden; 2 slingeren; heen en weer schommelen als een bengel). 1. de klokken bengelen, het bengelt al; 2. wat hangt daar te bengelen?

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bengelen

('bengələn) (bengelde, heeft gebengeld) [wsch. klnb.] 1. luiden : de klokken -. 2. heen en weer slingeren : wat hangt daar weer te-? 3. rondslingeren : zijn boeken laten -.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bengelen

(bengelde, heeft gebengeld), 1. luiden met de bengel, een klok; 2. heen en weer slingeren: wat hangt däar te bengelen ?; 3. onder aan de lijst staan, er net nog bij horen: hij bengelt er maar wat bij.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)