babbel
...
Van Dale Uitgevers (1950)
1. m. (gemeenz.) houd je babbel, zwijg toch, houd je mond ; zijn babbel staat nooit stil; 2. m. en v., babbelaar, babbelkous: wat een babbel van een meid; — wat heeft hij een babbels, praats.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Marc De Coster (2020-2025)
(19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) mond. 'Zijn babbel staat nooit stil'. • Je babbel slaat te hoog, kromme straatzanger. (De Vlaamse gids. 1957) • zwijgen als een mof, zijn mond houden, zijn babbel houden, zijn snater houden, zijn snoet houden, zijn snuit houden, ... (Ludovicus Brouwers: Het juiste woord. 1965) • Hou je...
M. J. Koenen's (1937)
1. m. en v. babbels (iem., die graag snapt); 2. m. babbels (babbelarij): N.-N. veel babbels hebben, praatjes; een gezellig babbeltje.
Jozef Verschueren (1930)
(‘ babbəl) I. m. Eig, het babbelen : ik kan zijn niet meer horen; veel -s hebben, veel praatjes. II. (—s; -tje). Metn, 1. m. mond : houd je -; zijn roeren. 2. m. en v. babbelaar(ster).
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m./v. (-s), 1. m., mond: hou je Babbel; zijn Babbel staat nooit stil; 2. m./v., babbelkous; 3. praats: wat heeft hij weer een babbels.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: