Antwoordt den zot niet naar zijne dwaasheid
Dwaasheid, Spreuk. 26: 4, 5. Dit spreekwoord geeft den verstandigen raad om menigmaal te zwijgen op onzinnige aanmerkingen of zoutelooze scherts, en niet de moeite te doen, van zich tegen allerlei domme en onbevoegde beoordeelaars te verdedigen, om zich dus te wachten voor een werk, dat noodelooze moeite geeft en belachelijk maakt. Dat laatste word...