Wat is de betekenis van afstaan?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afstaan

afstaan - Werkwoord 1. (ov) uit handen geven Hij wilde zijn brommer niet afstaan, maar moest het wel. 2. (inerg) ~ van: zich op een afstand bevinden Hebben we in het Westen al ooit zo ver afgestaan van de natuur? Woordherkomst s...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afstaan

afstaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-staan 1. aan iemand overhandigen die het mag houden ♢ hij heeft geld afgestaan voor het goede doel Onregelmatig werkwoord: af-staan ik sta af (... ik afsta)...

2024-04-26
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

afstaan

Van een slag: de slag door de tegenpartij laten maken. Zie ook: afgeven

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

afstaan

afgestaan; laat vaar; verkoop; (tydelik) laat gebruik.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afstaan

v., ôfstean; iem. iets —, immen hwat takomme litte.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afstaan

(stond af, is en heeft afgestaan), I. overg., afstand doen van, het bezit, de eigendom van of de aanspraak op iets laten varen: ik sta mijn aanspraak aan u af ; de dood staat haar prooi niet af ; zijn bezittingen, zijn rechten op iets af staan; bij de vrede moest Duitsland Elzas-Lotharingen af staan; met datief: ...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afstaan

stond af, h. afgestaan (1 afstand doen van; 2 tijdelijk ten gebruike geven): 1. zijn rechten afstaan; tegen die prijs kunnen we de koffie niet afstaan; 2. iem. een kamer afstaan.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afstaan

('af) (stond af, heeft afgestaan) 1. verwijderd staan : sta van die deur af. 2. van het vuur verwijderd staan : die aardappelen staan al lang af. 3. laten varen : zijn rechten -. Syn. afstand doen. Tgst. ➝ behouden. 4. tijdelijk ten gebruike geven ; iemand zijn kamer -; iemand iets ter leen -. 5. ter beschikking stellen ; iemand enige ogenblik...