Wat is de betekenis van achterwiel?

(1867) (Barg.) (vero.) rijksdaalder. Vanwege de ronde vorm. Tevens was het het grootste muntstuk, waardoor het gelijkenis vertoonde met de 'achterwielen' van een wagen. Zie ook: voorwiel* en rad*. • Geef me nege plaatse, eerste rang; 'k zal je maar vooruit betale, want om de duite is 't toch te doen. Dat's nege rikse, hé? Daar heb je ee...

achterwiel - Zelfstandignaamwoord 1. Het achterste wiel bij een voortuig met meerdere wielen in de lengterichting ♢ Een fietsketting drijft het achterwiel aan. Woordherkomst samenstelling van achter en wiel

rijksdaalder In 1867 voor het eerst opgetekend, in het Woordenboek der Nederlandsche Taal, met de opmerking ‘niet algemeen in gebruik’. In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke geeft als voorbeeldzin: ‘Er is me een achterwiel voor dien joekel geboden’ (‘er is me een r...

Achterwiel - 'zijn achterwiel laten zien': wegsprinten; zich losrukken van zijn tegenstanders. Vgl. Fr. montrer sa roue arrière.

(verwijzend naar de grote achterwielen van een rijtuig? Zie fiets), rijksdaalder: Ik gaf de oude ziel een achterwiel, en toen zij zich ... verwijderde ... geloofde ik geen onvoordeeligen koop te hebben gesloten, omdat mijns inziens Sientjes geschiedenis, voor een auteur, wel een rijksdaalder waard is, V. MAURIK3 38.

(het; -en) 1 - het achterste wiel van een fiets: iem. zijn achterwiel tonen, laten zien, iem. voorbij rijden, lossen. 2 AL veroud. - rijksdaalder

(Barg.) rijksdaalder,

s., eftertsjil (it), efterste tsjil (it).

...