Wat is de betekenis van Deen?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Deen

iemand uit Denemarken. iemand met de Deense nationaliteit; iemand die behoort tot het Deense volk; iemand die afkomstig is uit Denemarken; inwoner van Denemarken. Ook, meestal in het meervoud, in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep. Voorbeelden: Dat Denen gastvrij zijn is goed te merke...

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

deen

(1769) (Barg.) nacht. • (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899) • (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1932) • (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

2024-04-29
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Deen

Zie Dene

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Deen

Deen - Zelfstandignaamwoord 1. (demoniem) een inwoner van Denemarken

2024-04-29
Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen

Klaas J. Eigenhuis (2004)

Deen

(1) Volksnaam in Noord-Brabant en Zuid-Beveland (Zld) voor de Ruigpootbuizerd ← [Albarda 1897; Rijnja 1983], kennelijk in deveronderstelling dat de vogel uit Denemarken afkomstig is. Dat is correct, wanneer men in aanmerking neemt dat bij ons overwinterende Ruigpootbuizerds via Denemarken gekomen zullen zijn. Wanneer men zou hebben gesuggereer...

2024-04-29
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Deen

m -> Dene (Fri.).

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deen

m. (Denen), 1. bewoner van Denemarken; — 2. volksnaam voor de wilde zwaan (Cygnus cygnus).

2024-04-29
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

deen

deur.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Deen

m. Denen (bewoner van Denemarken).