Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Ooievaar

betekenis & definitie

Het wil niet erg meer met de ooievaars in ons land, trouwens eigenlijk bijna nergens in West-Europa. Overal kijken vogelbeschermers verontrust naar het steeds toenemende aantal lege nesten.

Hoe uitnodigend de met takken gestoffeerde en op lange palen gemonteerde wagenwielen ook in de lucht priemen, toch laten de sierlijke, langbenige vogels het afweten. Ieder jaar blijken er minder naar onze streken te komen om er hun eieren te leggen en broedsel te verzorgen. Voor de laatste oorlog herbergde ons land ieder jaar nog enkele honderden paren, in 1939 zelfs 312. Maar daarna ging het snel bergafwaarts; in 1950 werden er 85 nesten bezet, in 1955 waren het er 55, negen jaar later nog maar 28, die voor 60 jongen zorgden. In 1967 werden slechts 18 nesten bewoond waarop 28 jongen zijn grootgebracht. Twee jaar later werden nog maar 12 broedgevallen gesignaleerd met 31 uitgevlogen jongen.

Zoals gezegd, gaat hun aantal ook elders in Europa onrustbarend achteruit. Alleen in Zuid-Spanje, sommige delen van Oost-Europa en Noord-Afrika neemt het aantal eerder toe dan af. Waarschijnlijk wordt de achteruitgang door een hele serie factoren in de hand gewerkt. Ooievaars hebben bijvoorbeeld een groot jachtterrein nodig met volop klein gedierte. Anders dan hun familieleden, de reigers, die voornamelijk vis eten, hebben ooievaars praktisch alles wat leeft en niet te groot is op het menu staan: muizen, mollen, kikkers, vissen, insekten en dergelijke. Keer op keer horen we in Artis bezoekers kreten van afschuw slaken wanneer zo’n ‘lieve’ ooievaar met een snelle hap een argeloze mus in één keer opslokt.

In ons dichtbewoonde en -bebouwde land worden de prooidieren echter zo schaars dat de oudervogels er niet voldoende van kunnen opscharrelen voor hun veeleisende kroost.

Elk dier heeft, om te kunnen bestaan, een omgeving nodig waarin het alles vindt dat voor zijn wijze van leven nodig is. Verandert die biotoop, bijvoorbeeld door wijziging van de waterhuishouding of het in cultuur nemen van woest land, dan is het best mogelijk dat het dier zich daar niet langer thuisvoelt en wegtrekt. Of er niet van zijn winterkwartieren in warme streken naar terugkeert – zoals de ooievaars. Zij vestigen zich in de broedtijd in streken waar de biotoop niet of minder ingrijpend verandert, zodat hun aantal daar toeneemt. Dit is er de reden van waarom wij voor de toekomst van de ooievaar als soort niet benauwd behoeven te zijn. In hun overwinteringsgebieden in Afrika hebben wij er vele duizenden bijeen gezien; het is daar een nog zeer algemeen voorkomende vogel. Men krijgt de indruk dat er tegenwoordig meer en meer naar Zuid-Afrika trekken om te broeden – streken die vroeger nooit of maar zelden werden gebruikt.

Het moet wel een harde noodzaak zijn die de ooievaars van hun gebruikelijke broedgebieden doet afzien. Onder normale omstandigheden komen ze namelijk meestal naar een eenmaal gekozen broedterrein terug. Zelfs de daar geboren jongen zoeken – na de eerste een of twee jaar ’s zomers in Afrika te zijn gebleven – dikwijls hun geboortegrond op zodra ze met drie of vier jaar geslachtsrijp zijn. Van geringde exemplaren weet men dat ooievaars veelal binnen een straal van enkele tientallen kilometers van de plaats waar ze ter wereld kwamen, zelf voor nageslacht zorgen. Het mannetje arriveert meestal het eerst. Hij begint direct ‘zijn’ nest te inspecteren en in orde te maken. Na een paar dagen strijkt het vrouwtje neer – bij leven en welzijn hetzelfde dier van het jaar ervoor.

Heel bekend bij een ooievaarpaar is het begroetingsceremonieel, in het bijzonder het luide klepperen met de snavel waarbij de kop achterover tot op de rug wordt gebogen. Het wordt bij velerlei gelegenheden gedaan, zowel wanneer partners elkaar begroeten als om soortgenoten te waarschuwen uit de buurt te blijven. Niet alleen volwassen vogels klepperen; ook piepkleine jongen, die nog niet eens goed op de pootjes kunnen staan, buigen hun nog onwijs grote kop al naar achteren in het karakteristieke kleppergebaar.

Het is steeds weer verbijsterend om te zien hoe snel de jongen groeien. Van kleine, hulpeloze donshoopjes groeien ze in twee maanden uit tot vogels die net zo groot zijn als de ouders en al behoorlijk kunnen vliegen; ze zijn dan alleen te herkennen aan de zwarte snavel en poten, die echter een maand later al rood worden.

Totale lengte 100-110 cm; vleugelspr. 2.10-2.25 m; gew. 3-4 kg.

Sprankelend wit met zwarte slagpennen; rode snavel en poten.

Voedsel: Allerlei kleine dieren, van insekten (veel sprinkhanen) tot muizen, ratten, vogeltjes e.d.

Groot takkennest. Gewoonlijk 2-4, soms 5 eieren. Ouders broeden om beurten gedurende 30-32 d. Donzige jongen krijgen eerste dagen opgebraakt, bijna vloeibaar voorverteerd voedsel uit snavel ouders, daarna halfverteerde brokjes die op rand nest worden gedeponeerd.

Ooievaars vliegen met gestrekte hals. Zie ook grote waadvogels.

White Stork • Weisser Storch • Cigogne blanche

Ciconia ciconia.

< >