Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Leeuw

betekenis & definitie

Wanneer dieren in het wild grondig worden bestudeerd, blijken ze gewoonlijk in vele opzichten heel anders te zijn dan men dacht. Zo is het ook met leeuwen.

Ze worden al eeuwenlang in gevangenschap gehouden, laten zich vrij gemakkelijk temmen en zouden misschien tot huisdier zijn geworden als ze niet zo groot en sterk waren, waardoor ze in een narrige bui heel wat meer risico opleveren dan een kat of hond. In de dierentuin geven ze weinig problemen. Wanneer men een geschikt paar heeft dat op de juiste wijze wordt gevoed en gehuisvest, kan men eigenlijk zonder meer op een uitgebreide kinderschare rekenen. Wat deze katten betreft, zijn de dierentuinen dan ook ruimschoots ‘selfsupporting’ – import uit het wild is niet nodig; eerder heeft men er te veel. Over het houden van de katten in gevangenschap is dus alles bekend dat nodig is om te weten. Van hun gedrag in het wild is echter pas de laatste tijd meer aan het licht gekomen. En dat staat in vele opzichten lijnrecht tegenover hetgeen in de loop van honderden jaren in de literatuur over ze is verschenen. De oorsprong van deze verkeerde beoordeling ligt eigenlijk bij de oude Grieken die de leeuw hadden leren kennen als het grootste roofdier – een paar eeuwen voor het begin van onze jaartelling kwamen er in Griekenland nog leeuwen voor – en hem als koninklijk dier beschouwden. Aangezien bij koningen moed, trouw en kracht behoren, werden deze eigenschappen en nog vele andere ook de leeuw toebedeeld. Zo is het tot voor kort gebleven.

Nu is de leeuw een fiere en majestueuze houding niet te ontzeggen. Wanneer hij gezond en goed gevoed is, maakt de zwaar bemaande man inderdaad een spectaculaire en imposante indruk. Maar dat zegt nog niets over zijn aard. Diezelfde ‘koninklijke’ leeuw blijkt zich in de natuur vaak als doodgewone aaseter te gedragen en zelfs genoegen te nemen met een stinkend, door andere dieren achtergelaten karkas.

Leeuwen zijn zeer gemakzuchtig van aard, wat ook in de dierentuin wel te zien is; daar worden ze alleen actief als het etenstijd wordt en de maag knort, of wanneer de seksen meer dan gewone belangstelling voor elkaar hebben. Datzelfde geldt in de natuur. Pas als het strikt nodig is, gaan ze op jacht. Er zijn streken waar ze vrijwel helemaal niets uitvoeren en het jagen grotendeels overlaten aan de … hyena’s – die juist veel fanatiekere jagers zijn dan men tot nu toe aannam. In hoeverre de leeuwen profiteren van het werk der hyena’s hangt af van het aantal dat van beide diersoorten in een gebied aanwezig is. Als er naar verhouding veel minder leeuwen zijn dan hyena’s, is er des te meer kans voor de katten om de buit van hun rivalen over te nemen.

Dat gaat vrij gemakkelijk want als hyena’s een prooi hebben gevangen, kunnen ze niet nalaten er met luguber giechelgeluid melding van te maken; voor de leeuwen het signaal dat er wat te eten is. Van kilometers ver komen ze opdraven, jagen de hyena’s weg en zetten zich aan de maaltijd. Toen men in Serengeti in Oost-Afrika eens een geluidsbandje met het hyenagelach afdraaide, kwamen er prompt leeuwen op af. Ook op neerdalende gieren reageren ze; als het om voedsel gaat zijn ze nergens vies van. In Manyara hebben we jonge leeuwen aan een half in de modder weggezakt, stinkend buffelkarkas zien eten. De dieren waren zo ontzettend smerig dat we ze aanvankelijk niet eens als leeuwen herkenden.

Daar waar weinig hyena’s zijn, moeten de leeuwen zelf voor hun voedsel zorgen. Althans de leeuwinnen; de mannen houden zich meestal afzijdig, maar gaan wel als eerste aan tafel zodra er door de wijfjes iets gevangen is. Het is eigenlijk verwonderlijk dat leeuwen nog een prooi te pakken krijgen. In principe zijn vrijwel alle prooidieren sneller dan zij. Zelfs een knobbelzwijn loopt met zo’n vijftig kilometer per uur harder dan een leeuw. Een zebra haalt tegen de zestig en een thomsongazelle ruim zeventig kilometer per uur.

Desondanks vallen ze geregeld in leeuweklauwen – en dat terwijl de katten hun prooi gewoonlijk helemaal niet stil en geduldig besluipen. Open en bloot, zonder gebruik te maken van eventuele dekking, gaan ze in een soort slagorde op de buit af. Wanneer deze zonder meer rechtsomkeert zou maken, hadden de leeuwen altijd het nakijken. Maar doorgaans blijven de zebra’s of antilopen eerst een tijdje toekijken en gaan ze er pas vandoor op het moment dat de dreiging te groot wordt. Echter niet in tegenovergestelde richting maar afzwenkend naar links of rechts. Waarbij ze grote kans lopen in de klauwen te vallen van de leeuwen aan de flanken van de opmarcherende rij. Een andere methode is, in een breed front op te trekken waarbij één leeuw probeert om via een omweg achter het prooidier te komen en het in de richting van de andere te jagen. Echte omsingelingen schijnen zelden voor te komen. De jacht heeft lang niet altijd succes. De onderzoeker Dr. George Schaller, die leeuwen jarenlang bestudeerde, zag van de honderd overvallen op thomsongazellen er overdag slechts vijftien slagen.

Als ze de keus hebben, grijpen leeuwen altijd de grootste buit, bijvoorbeeld een zebra in plaats van een gazelle. Bij de gazellen zijn het voornamelijk de bokken die het slachtoffer worden omdat zij als verdedigers van hun kudde in de achterhoede blijven en vaak nog een laatste – en fatale – blik achterom werpen. Een grote prooi wordt ook daarom al geprefereerd omdat deze voedsel biedt aan de hele groep. Dat zieke dieren de voorkeur hebben, zoals steeds werd gedacht, lijkt niet waarschijnlijk, al zullen deze soms door geringere snelheid of beweeglijkheid eerder worden gegrepen. Leeuwen doden bij de jacht elk dier dat ze te pakken krijgen – nooit meer dan ze nodig hebben – en vrijwel nooit is achteraf te bewijzen of dat dier ziek was of niet. De meeste gehandicapte dieren komen vermoedelijk tussen de kaken van hyena’s en jakhalzen terecht.

Prooi wordt, behalve als deze klein is, niet gedood door de zogenaamde nekbeet, zoals steeds werd gedacht, maar door verstikking. Nadat het prooidier is besprongen en ondersteboven gegooid, meestal door met een klauw de kop om te trekken, wordt het bij de keel gegrepen, die zo lang wordt dichtgehouden tot het slachtoffer dood is. Leeuwen zijn de enige sociaal, dus in groepen levende katten. Zo’n groep die tot dertig, soms wel veertig, exemplaren kan tellen, is min of meer één grote familie, bestaande uit wijfjes, met en zonder jongen, halfwas dieren van beiderlei geslacht en een of meer mannetjes. Het is echter maar zelden dat alle leden van zo’n troep bij elkaar zijn. Een groep kan van de ene op de andere dag in verscheidene delen uiteenvallen, maar er kunnen zich ook andere leden bij aansluiten.

Sommige individualisten bezoeken hun familie maar af en toe. De mannen houden zich meestal afzijdig en gaan vaak op mysterieuze zwerftochten. Dit alles gebeurt echter binnen de grenzen van het territorium, het vaste woongebied dat meer dan honderd vierkante kilometer groot kan zijn. Ondanks het feit dat de dieren soms ver van elkaar verblijven, is er wel degelijk contact tussen ze; daarvoor zorgt hun uitstekende reukorgaan en doordringende, vèrdragende stem. Zoekt een leeuwin haar soortgenoten dan brult ze, eerst wat binnensmonds, daarna uit volle borst, tot ze antwoord krijgt. Zonodig kunnen ze elkaars sporen als een hond volgen.

In de gemeenschap spelen begroetingen een belangrijke sociale rol. Het zijn niet alleen de jongen die de ouders kopjes geven; de volwassen dieren, mannen inbegrepen, begroeten elkaar eveneens door met kop of lichaam tegen elkaar te wrijven als ze elkaar een tijdje – zelfs al is dat even – niet hebben gezien.

Bij de geboorte zijn de twee tot vier welpen hulpeloze wezentjes die zich nauwelijks kunnen bewegen. De eerste zes tot acht dagen zijn ze blind. Merkwaardig is dat het aantal welpen in gevangenschap vaak groter is dan in het wild en vijf of zes kan bedragen. Aanvankelijk zijn de jongen gevlekt – mogelijk om ze minder tussen de begroeiing te doen opvallen, volgens een andere verklaring omdat de verre voorouders van de leeuwen ook gevlekt, waren maar zich na verloop van tijd aan de kleur van de steppen hebben aangepast. In ieder geval is de camouflage uitstekend. Zowel de jonge als de volwassen dieren zijn voor een ongeoefend oog zeer moeilijk te ontdekken, veel moeilijker dan bijvoorbeeld zebra’s die zo’n uitstekende schutkleur heten te hebben.

De eerste acht tot twaalf weken na de geboorte sluit de moeder zich nog niet bij de troep aan. Als ze op jacht gaat, verstopt ze haar kroost tussen de begroeiing. Erg gehoorzaam zijn de cubs niet; bij haar terugkeer moet de leeuwin ze vaak zoeken. In die tijd worden er nog al eens exemplaren door hyena’s gegrepen. Later, als ze in de troep zijn opgenomen, laat het wijfje ze tijdens het jagen meestal over aan de zorgen van een andere leeuwin. Heeft deze zelf nageslacht, dan speelt ze zolang als pleegmoeder.

Ook kinderloze wijfjes, meestal jonge dieren, ontfermen zich vaak over zulke jongen. Men heeft steeds gedacht dat de toewijding van de ‘tantes’ geheel onbaatzuchtig was en een onderdeel vormde van het sociale gedrag der dieren. Er blijkt evenwel een zeer egoïstisch tintje aan de hulpvaardigheid te zitten. Zo’n ‘tante’ heeft het namelijk erg gemakkelijk. Ze behoeft niet te jagen – het zwaarste werk dat een leeuw moet verrichten – maar deelt wel mee in de buit. Kost en inwoning dus voor een paar uurtjes lui baby-sitten.

In een grote groep met meerdere moeders mogen de jongen veelal terloops even bij andere wijfjes drinken. Alleen wanneer het echt etenstijd is, worden ze door grommen en snauwen naar hun eigen moeder gestuurd. Talloze malen hebben we in Afrika gezien hoe moeders uit een grote schare bij haar drinkende en over haar kruipende en klauterende welpen, die ze eerst ongestoord hun gang lieten gaan, op een bepaald moment alle exemplaren pakten die niet van haar waren. Met klauwen en tanden werden ze resoluut uit de wriemelende massa geplukt en met gesnauw weggestuurd.

Niet alleen voor de jongen, ook voor de ouden van dagen wordt meestal goed gezorgd. Een zieke, gewonde of oude, afgeleefde leeuw die zelf niet meer kan jagen, behoeft niet van honger om te komen maar ontvangt in de troep gewoonlijk voldoende voedsel. Men heeft exemplaren aangetroffen met praktisch geen tand meer in de bek en zelfs met gedeeltelijk verlamde achterpoten, die er toch welgedaan uitzagen. Zulke dieren komen natuurlijk wel het laatst aan bod, maar dat geldt voor alle zwakkeren, de jongen inbegrepen. Een leeuwin mag nog zo’n goede moeder zijn, als de maag knort, komen de welpen op de tweede plaats. De lankmoedigheid is verdwenen zodra er sprake is van eten; dan wordt er zelfs gevochten.

De eerste levensjaren van leeuwen zijn bepaald moeilijk. Dat blijkt wel uit een rekensom. Een leeuwepaar kan om de twee jaar drie à vier jongen voortbrengen die op hun beurt na ongeveer vier jaar voor nageslacht kunnen zorgen. Na veertien jaar kan dat ene paar derhalve tegen de 450 nakomelingen hebben. In werkelijkheid zijn het er maar twee, de rest gaat te gronde. Naast de reeds genoemde hyena’s worden de welpen ook belaagd door allerlei infectieziekten.

Als ze ongeveer een half jaar oud zijn, houdt de melkvoeding op en moeten ze het met door de moeder gebracht vlees doen. Een maand of vier later begint hun melkgebit plaats te maken voor het definitieve, een periode die een aantal maanden in beslag neemt en waarin de diertjes moeilijk eten en koorts hebben. Vooral de mannetjes schijnen er veel last van te hebben; vele gaan er aan ten onder. Wat overigens de verhouding wijfjes-mannetjes gunstig beïnvloedt want over het algemeen worden er meer leeuwen geboren dan leeuwinnen en ook bij deze dieren zijn minder heren nodig. De meest kritieke periode komt echter wanneer ze een maand of achttien zijn. Tot dat moment worden ze geheel door de moeder verzorgd.

Bij haar jagen kijken ze alleen maar toe; pas als de prooi gedood is, komen ze naderbij. Gebleken is, dat ze van haar heel weinig over de jacht leren. Als de moeder ze dan ook op een kwade dag wegjaagt omdat er nieuw kroost op komst is, weten de jongen nog van niets. Ze hebben er geen flauw benul van, hoe een prooi moet worden overweldigd. Dat moeten ze zichzelf leren. Doch dat lukt slechts enkele exemplaren.

Vele worden het slachtoffer van hun buit, die vaak weerbaarder blijkt te zijn dan een onervaren leeuw. Ook sterven er van honger omdat ze geen prooi te pakken kunnen krijgen. Mannetjes worden door hun ‘vader’ het territorium uitgejaagd, waar ze in de klauwen vallen van de buren. Het beste zijn vaak de leeuwinnen af die, wanneer de moeder de jongen ter wereld heeft gebracht, mogen terugkeren. Om voor ‘tante’ te spelen.

In het algemeen worden territorium en troep door de mannetjes tegen indringers verdedigd. Het gebied wordt gemarkeerd door aan de grenzen ervan urine te sprenkelen en met de achterpoten stukken gras weg te krabben. Niet alleen binnendringende leeuwen, ook er niet thuis horende leeuwinnen krijgen het zwaar te verduren. Leeuwen leven bij voorkeur op open of licht begroeid terrein, ofschoon ze als voedsel elders schaars is ook wel de bossen intrekken. Het grootste deel van de dag besteden ze aan slapen en doezelen; meestal gaan ze tegen de avond of tegen de ochtend op jacht. Er zijn enkele plaatsen in Afrika, onder andere in Oeganda en in het Manyara Nationale Park, waar leeuwen in de bomen klimmen en daar de meeste tijd doorbrengen.

Deze hebbelijkheid wordt door de kinderen van de ouders overgenomen. Het lijdt geen twijfel dat de leefwijze der dieren daar anders is dan in gebieden waar ze gewoon op de grond leven. Ook andere factoren kunnen hun leven sterk beïnvloeden. De soort prooi bijvoorbeeld. Op de ene plaats zijn ze gespecialiseerd in buffels, op een andere in kleine antilopen. En soms in mensen.

Dat geldt gewoonlijk exemplaren die door ouderdom of door lichamelijke gebreken moeilijk op de gebruikelijke wijze aan de kost kunnen komen en bij toeval hebben ontdekt dat de mens, voor wie ze normaal op de vlucht gaan, een heel gemakkelijke prooi is. Talloos zijn de authentieke en gruwelijke verhalen over deze menseneters – waarbij er ook heel wat waren die niets mankeerden maar zich echt op menselijke buit hadden toegelegd. Zoiets kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer er in het territorium van een leeuw lang achtereen werkzaamheden worden verricht en het dier zich op een dag plotseling tegenover een der mensen gesteld ziet. Wanneer hij dan uit zelfbehoud aanvalt en ontdekt hoe weinig weerbaar het tweebenige wezen is, kan de ‘menseneter’ geboren zijn. Meermalen moesten werkzaamheden aan spoorwegen of andere objecten tijdelijk worden stopgezet omdat een leeuw de arbeiders terroriseerde. Er zijn exemplaren geweest die, eenmaal wetende waar en wanneer ze veilig konden toeslaan, vele tientallen slachtoffers maakten alvorens ze konden worden gedood. Er zijn hele Afrikaanse dorpen verhuisd omdat op de oude plaats vrijwel iedere nacht mensen uit hun hut werden gesleept.

Vele duizenden jaren geleden hadden de leeuwen een enorm verspreidingsgebied dat zich ook over een groot deel van Europa uitstrekte. Vermoedelijk vonden ze in ons werelddeel zelfs hun oorsprong en verbreidden ze zich vandaar eerst over Azië en later over Afrika. Nog in 1700 was de leeuwejacht in India een geliefkoosde sport. Uit hun laatste bolwerk in Europa, Griekenland, zijn de laatste exemplaren enkele honderden jaren voor het begin van onze jaartelling verdwenen. In Azië werden ze langzaam maar zeker verdreven door de opdringende tijgers. Het laatste restje van enkele tientallen stuks werd in het noordwesten van India in het Gir-reservaat ondergebracht.

Aanvankelijk scheen het ze daar wel goed te gaan. De laatste jaren zijn de berichten zeer somber. Doordat er meer mensen het reservaat binnentrekken, die veel vee meebrengen en veel land in gebruik nemen, wordt het woongebied van de leeuwen steeds kleiner, terwijl hun natuurlijke prooidieren verdwijnen. Gevolg: leeuwen vergrijpen zich vaker aan huisvee en worden daarom geschoten of vergiftigd. Volgens een telling leefden er in 1968 nog omstreeks 160 à 180; tegen 285 in 1963.

Ook in Afrika zijn ze op de terugtocht. De Kaapse leeuw uit het zuiden is uitgeroeid, evenals de Berberleeuw uit het uiterste noorden, een prachtig dier met geweldige manen. De laatste vertegenwoordiger van dit ras werd in 1920 doodgeschoten. De meeste leeuwen leven nog in Oost-Afrika, maar ook daar wordt hun woongebied steeds kleiner. Vrees voor uitsterven behoeft er voorlopig niet te zijn, dank zij de vele reservaten waarin ze worden beschermd – en dank zij de dierentuinen waar ze worden gefokt.

Totale lengte man: 2,50-3,00 m; staart 70-80 cm; schouderh. ong. 1 m; gewicht 140-200 kg. Wijfje kleiner, 120-150 kg.

Geelbruin, aan buik lichter. Kwast aan staart. Man donkere tot lichte manen op nek en schouders, soms ook aan borst tot aan buik.

Voedsel: Van buffel tot sprinkhaan.

Draagtijd 105-112 d; 2-4 jongen, in dierentuin soms meer. Wijfje in Leipzig kreeg van 3e j. af om de 10 mnd. jongen, totaal 46. Ex. in Phoenix kreeg er in haar 16 j. leven 55.

Kan meer dan 20 jaar worden. Kruising leeuw en tijgerin heet liger; leeuwin en tijger: tigon of tigron. Zie ook katten en roofdieren.

Lion • Löwe • Lion

Panthera leo

Buiten Afrika leven er 160-180 in Gir-reservaat in India.

< >