Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

periode

betekenis & definitie

Het begrip periode heeft 8 verschillende betekenissen:

1) tijdsruimte met kenmerkende eenheid.
kort of lang durend deel van de tijd met een al dan niet nader bepaald begin en einde, dat men als een eenheid beschouwt om zijn specifieke karakter, een typerend verschijnsel of een daarbinnen vallend kenmerkend gebeuren; tijdsruimte met een kenmerkende eenheid.

2) tijdsruimte als louter duur.
deel van de tijd met een bepaalde of goed begrensbare, korte of lange duur, louter gezien als een opeenvolging van een aantal tijdseenheden; tijdsruimte als louter duur.

3) astronomische cyclus.
deel van de tijd met een langere, vaak in jaren uitgedrukte duur die een telkens terugkerend verschijnsel van hemellichamen nodig heeft om zich eenmaal volgens een vast patroon te voltrekken; tijdsruimte waarna dezelfde verschijnselen aan de hemel zich opnieuw voordoen in dezelfde volgorde; astronomische cyclus.

4) omlooptijd rond een hemellichaam.
deel van de tijd waarin een planeet of haar satelliet een baan rond een hemellichaam volbrengt; omlooptijd rond een hemellichaam.

5) terugkerende tijdsruimte in de fysica.
deel van de tijd met een zeer korte duur die een telkens terugkerend, hoogfrequent natuurkundig verschijnsel zoals een stroomimpuls of trilling nodig heeft om zich eenmaal volgens een vast patroon te voltrekken; tijdsruimte waarna een hoogfrequent verschijnsel in de fysica zich opnieuw voordoet volgens hetzelfde patroon.

6) menstruatieperiode.
deel van de maand waarin een vrouw ongesteld is; menstruatieperiode.

7) harmonisch geformuleerde volzin.
breed uitgewerkte volzin waarvan de samenstellende delen zoals voorzinnen, tussenzinnen en/of nazinnen een harmonisch geheel vormen; harmonisch geformuleerde volzin.

8) samengestelde muzikale volzin.
muzikale volzin die bestaat uit deelfrasen die men onderscheidt in voorzinnen en nazinnen; samengestelde muzikale volzin.