Synoniemen zoeken
Synoniem van periode
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
periode
periode - hoeveelheid tijd, variërend van een reeks seconden tot een reeks millennia of langer. Synoniemen: tijdsduur, tijdsverloop, tijd(s)ruimte en, in formele stijl, tijdsspanne. Zeer formeel is spanne tijds. Een periode van jaren of eeuwen wordt een tijdvak, tijdperk of era genoemd. Het tijdvak waarin een land zijn hoogste bloei beleeft heet de gouden eeuw. Van een tijdsbestek zijn de grenzen bij voorbaat aangegeven. Zo kan een spreker tegen zijn gehoor zeggen: 'Binnen het mij toegemeten tijdsbestek kan ik op deze zaak niet verder ingaan.' Een tijdseenheid (zie aldaar) wordt gebruikt om een tijdsverloop uit te drukken. Een termijn is een periode die voor een bepaald doel is vastgesteld of afgesproken. Belangrijke gebeurtenissen nemen een keer in een tijdsgewricht. Een bepaald complex van verschijnslen herhaalt zich in een cyclus of, met een term uit de astronomie, tijdkring. Een dag (zie aldaar) duurt vierentwintig uur en loopt van middernacht tot middernacht. Zeven dagen vormen een week; de week voor Pasen heet de lijdensweek, passieweek, Goede Week, Stille Week of Heilige Week. Een periode van tien dagen in de Frans-Revolutionaire kalender, die overigens ook als meteorologische eenheid wordt gebruikt, is de decade. Achtentwintig tot eenendertig dagen zijn een maand (zie aldaar), drie maanden een kwartaal (als academische studieperiode een trimester), en ongeveer drie maanden een seizoen; seizoenen worden door een bepaalde weersgesteldheid gekenmerkt. We kennen, met name in de toeristenwereld, het voorseizoen (voorjaar), het hoogseizoen (in de maanden waarin de meeste vakanties vallen) en het naseizoen (na het hoogseizoen). Zes maanden zijn een halfjaar, dat als academische studieperiode semester heet. In een maanjaar draait de maan twaalf keer om de aarde; dat kost 354 dagen en ruim acht uur. Het jaar (zie aldaar) is een periode van twaalf maanden. Zonnejaar is synoniem met astronomisch jaar en tropisch jaar: de omloop van de aarde om de zon, van lengtepunt tot lengtepunt (365 dagen, 5 uren, 48 minuten en 45 seconden). In een sterrejaar of siderisch jaar loopt de zon één keer om ten opzichte van de vaste sterren (365 dagen, 6 uren, 9 minuten en 9 seconden). Een lustrum omvat vijf jaar, een decennium tien jaar, een eeuw honderd jaar en een milennium duizend jaar. Eonen zijn geen nauwkeurige tijdsperioden; ze zijn onafzienbaar lang: talloze eeuwen. De prehistorische periode waarin de mensen stenen werktuigen gebruikten staat bekend als de steentijd of het steentijdperk. De oudste periode van de steentijd is het Paleolithicum ofte wel oude steentijd, oud steentijdperk. Daarop volgt het Mesolithicum, tussen de laatste ijstijd en het Neolithicum. Neolithicum is synoniem met nieuwe steentijd, de laatste periode van de steentijd.
Zie: stadium; tijdstip; vasten.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
periode
periode - zelfstandig naamwoord
uitspraak: pe-ri-o-de
1. reeks van momenten
♢ het was een drukke periode
2. begrensde tijdruimte
♢ gedurende een periode van twee maanden mag u hier wonen
Zelfstandig naamwoord: pe-ri-o-de
de periode
de periodes
het periodetje
Synoniemen
episode, poos, termijn, tijd, wijl