lomp persoon.
iemand die lomp is; lomp persoon; lomperd.
Voorbeelden:
Ze was gaan huilen zonder geluid. Dat zag je soms in films, stil verdriet. Iets heel ergs was dat, alleen lomperiken hadden dat niet door. Wat moest ik doen? Ik gaf haar mijn zakdoek.
Annie Van Keymeulen, Bas, 2000
De regiopolitie Gelderland-Midden stelt over twee maanden een horkenkliklijn in. Politiemedewerkers kunnen daarop verkeersgedrag van weggebruikers doorgeven. Justitie zorgt dat deze lomperiken versneld een bekeuring thuis krijgen.
De Telegraaf, 2002
Wat zou ik mij zorgen maken om een paar lomperiken uit een achterlijk dorp?
Clem Schouwenaars, Gras, 1982
Als automobilist vervloek ik de lomperik die plots invoegt, zonder (ver)pinken uiteraard, die in volle snelheid en met de nodige verblinding, u verplicht de baan te ruimen of die onbeleefderik die me zonder mededogen de weg afsnijdt.
http://www.bertanciaux.be/bertanciaux/blog/bertsweblog//Wie_zonder_zonde_is, 11 november 2012