Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

kroon

betekenis & definitie

Het begrip kroon heeft 12 verschillende betekenissen:

1) hoofddeksel van vorsten.
hoofddeksel van vorsten en andere voorname figuren dat als teken van waardigheid gedragen wordt, vooral bij plechtige gelegenheden.

2) iets wat op een kroon lijkt.
iets wat op een kroon lijkt, vaak hoofdbedekking die op een kroon lijkt, vooral bij dieren, of een hoofddeksel dat of hoofdversiering die gevormd is als een kroon, of iets anders dat de vorm van een kroon heeft, bijvoorbeeld een gedeelte van een bloem of een plant.

3) regering.
vorst, drager van de kroon, meestal samen met de ministers; regering; groep personen die bestaat uit een koning of koningin en de ministers.

4) afbeelding van een kroon.
afbeelding van een kroon, bijvoorbeeld op een wapenschild of een onderscheiding.

5) iets wat zeer belangrijk is.
iets wat zeer belangrijk is; iets wat het belangrijkste is.
Alleen in samenstellingen gebruikt.

6) bovenste gedeelte van iets.
bovenste gedeelte van iets, bijvoorbeeld van een gebouw; bovengedeelte.

7) bovenste gedeelte van een boom.
bovenste gedeelte van een boom, te weten de takken en de bladeren; kruin.

8) bovenste gedeelte van een bloem.
bovenste gedeelte van een bloem of plant.

9) bovenste gedeelte van een tand.
bovenste gedeelte van een tand; zichtbare gedeelte van een tand in de mond.

10) tandprothese.
prothese die de kroon van een kies of tand vervangt.

11) munteenheid.
munteenheid in een aantal Europese landen, te weten Denemarken, IJsland, Noorwegen, Zweden, Tsjechië en de eilandengroep De Faeröer.
Was in eerste instantie van toepassing op munten waar een kroon op afgebeeld stond, maar is later verschoven en de naam geworden van een munteenheid van verschillende landen.

12) overwinning.
iets wat als overwinning geldt; overwinning; prijs; titel.
Vooral bij sportwedstrijden.