Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

boot

betekenis & definitie

vaartuig.

vaartuig dat in zijn typische vorm langer is dan het breed is en vooraan spits toeloopt, dat meestal klein tot middelgroot is, maar ook een groot schip kan zijn, en dat wordt aangedreven door een motor, door zeilen of met roeiriemen.

Voorbeelden:
Zij maken niet zulke grote schepen, maar ze zouden wel grote boten naar hun werven willen halen voor onderhoud en 'refit', het verbouwen van een oud schip tot een luxe en modern vaartuig.
NRC, 1994

De Tamil-rebellen openden met 25 à 30 boten de aanval op marineschepen voor de kust van het Tamil-hoofdkantoor in Mullaitivu, in het noordoosten van Sri Lanka.
De Standaard, 1997

Voordat we het haventje bereikten, waren we langs het 'Bad van Amalasunta' gevaren, onder aan een steile rots, waar talloze meeuwen de boot krijsend omringden en enige tientallen meters bleven volgen.
Anton Haakman, Het paradijs, 2001

Ze hielden vol dat een Optimist een grote boot was, een heel echte, maar toen al mijn broers aan boord waren [...], moesten ze toegeven dat ik er niet meer bij kon.
Bart Moeyaert, Broere, 2000