Onder de Nederlandse vierdeurskasten van de renaissance nemen de Vlaamse vierdeurskasten een afzonderlijke plaats in. Een strenge typologie volgens de ornamentiek zoals wij die kennen bij de Noordnederlandse kasten komt bij de Zuidnederlandse groep echter niet voor.
Er bestaan vlakke. rechtlijnige modellen waarvan de strakke lijnen slechts op een enkele plaats door een eenvoudig ornament worden onderbroken; er zijn echter ook kostbare notehouten kasten, rijk belegd met ebbehout en overdekt met een uiterst verfijnde en gevarieerde ornamentiek. Ook komen er kasten voor die, net zoals de Hollandse beelden kasten, aan de hoekstijlen eti middenstijl meerdere boven elkaar gestapelde beelden vertonen. Wat echter het Vlaamse werk in hoge mate karakteristiek maakt zijn de cornisversieringen op de deurpanelen, een soort netwerk van geprofileerde lijsten dat herinnert aan sommige cassettenplafonds uit de late renaissance in Frankrijk en Duitsland, maar dat elders alleen op deuren voorkomt bij Spaanse meubelen. Deze overeenkomst is allerminst verwonderlijk, want het Vlaamse gebied vormt in deze tijd het enige deel van de Nederlanden dat nog onder Spaans gezag is gebleven. Ook de Zeeuwse kasten vertonen deze vorm van decoratie en lonen hiermee duidelijk verwantschap met het aangrenzende Vlaanderen. Een ander kenmerk van de Vlaamse kasten, dat echter iets minder algemeen is. vindt men in de overhoeks geplaatste hoekstijlen.
Hierdoor verkrijgt het meubel een veel sterker ruimtelijk-plastisch karakter dan bij de Noordnederlandse kasten het geval is. In dit opzicht bestaat er weer verwantschap met kasttypen in Noord-Duitsland, waar afgeschuinde hoeken evenmin ongewoon zijn (bijv. bij de Frankfurter Wellenschrank). De kasten rusten meestal op zware voetklossen van een wat lager, platter model dan bij de Noordnederlandse kasten. In hetzelfde genre komen ook lage tweedeurskasten voor die het best te omschrijven zijn als vierdeurskasten zonder bovenkast. Het bovenblad van deze kasten rust op een zeer zware, kwartronde lijst, versierd met lofwerk of blaasknorren. Voor het overige wordt geput uit het gewone ornamentenrepertoire van zuilen en pilasters, spekstukken, gespen en druipers, leeuwemaskers, hermen en hermkariatiden. De traditie duurt tot ca. 1700.