begrip ontstaan aan het einde van de 14de eeuw, ter onderscheiding van het gewone timmermansambacht. Aldus werd de scheidslijn, in Frankrijk ontstaan tussen het fijne en het grove houtwerk (menuisier of huchier-menuisier tegenover carpentier) doorgetrokken in de Bourgondische Nederlanden.
Ook Duitsland en Italië nemen aan deze ontwikkeling deel. In Duitsland ontstaat in deze tijd een afsplitsing tussen Schreiner (ook Kistner of Kästner) en Zimmermann, in Italië tussen cassaio (specialist in het maken van cassones) en falegname; in Engeland komt een dergelijk onderscheid echter pas eeuwen later aan de orde. De term legt terecht het accent op de kist of schrijn; het was de nieuwe constructiemethode van het bergmeubel (stijl- en regelwerk met panelen) die de stoot gaf tot deze splitsing. Een soortgelijke scheiding werd in de 16de eeuw opnieuw gelegd, ditmaal tussen schrijnwerker en beeldsnijder, en kort na 1600 krijgt in Frankrijk ook de ebbehoutwerker (ébéniste) een afzonderlijke status.