(v. Gr. kiborion = beker, spijskelk). kelk met grote, wijde cuppa, die door een deksel kan worden gesloten; zij dient voor het bewaren van het eucharistische brood.
De ciborie komt niet vroeger dan de 13de eeuw voor. De eigenlijke ciborie is in haar vroegste vorm een kelk met een nagenoeg halfbolvormige cuppa. Het met een kruisje bekroonde deksel herhaalt deze vorm in omgekeerde zin. De ciborie wordt met geciseleerd, gedreven of opgelegd ornament versierd. Ca. 1400 ontstaat een vorm waarvan kelk en deksel zijn versierd met blaasknorren. Deze vorm inspireerde het ontstaan van de Buckelbecher.
Tijdens de barok wordende vormen rijker. Het deksel krijgt dan vaak het aanzien van een opengewerkte kroon, terwijl op de voet voorstellingen in reliëf zijn aangebracht. De ciborie is gewoonlijk van edel metaal, soms echter van tin of verguld koper. Het inwendige van de cuppa is steeds verguld.