(bosb.) is een ca 30 cm diepe en 15 cm brede greppel met loodrecht, glad afgestoken wanden, welke men graaft rondom een door insecten aangetast perceel ten einde te voorkomen dat deze zich naar aangrenzende percelen begeven. De v. heeft dus alleen waarde tegen rupsen, vleugelloze kevers of kevers die, zoals b.v.
Hylobius, alleen in de paartijd gebruik maken van hun vleugels. Op de bodem van de v. maakt men hier en daar vanggaten. Een bezwaar van de v. is, dat ook nuttige insecten b.v. loopkevers, worden gevangen.