1. (plantk.) T(h)ijm. Tot de fam. der Labiatae behorende, aromatische, dikwijls kruipende struikjes.
T. vulgaris L., struikje met kleine, eironde blaadjes en lichtlila bloemen in korte, dichte schijnaren, Middellandse zeegeb. T.lanuginosus MILL., kruipend struikje met wollig behaarde blaadjes en lichtrode bloemen in schijnaren, Middell. Zeegeb. T.serpyllum L., kruipend struikje met smalle, ovale blaadjes en donkerrose bloemen, Eur., ook inheems op onze heidevelden en zandgronden. Nauw verwant is T.britannicus RONN. (syn. T.serpyllum var. coccineus HORT. en var. carmineus HORT.), met purperrose bloemen.
T.pulegioides L., met donkerrose bloemen, Eur., met de var. splendens BERGM., bloemen donker purperrose. T. citriodorus SCHREB., citroenthijm, naar citroenen riekend struikje, niet kruipend, bloemen lichtrood in schijnaren. De vorm Silver Queen heeft groene bladeren met witte randen. Van T. vulgaris worden het kruid (Herba Thymi) resp. het blad (Folia Thymi) gebruikt in geneesk., likeur-, conserven- en cosmetische industrie en als keukenkruid.Cultuur: Zaaien in Mei, 50 g zaad per are, rijen op 30 cm afstand. Planten in voorjaar op 30 X 30 cm. Oogst in volle bloei. Opbrengst 150 kg/are, indrogen 1 op 4, folia ca 100 kg.
Naast z.g. Duitse winterthijm komt Franse zomerthijm voor, die alleen geschikt is voor keukenkruid en minder betekenis heeft.
2. (dierk.) De t., ook wel borstklier geheten, is een grotendeels voor in de borstholte gelegen klier. De t. verdwijnt in de regel, zodra de dieren geslachtsrijp geworden zijn. Omtrent de werking van deze klier weet men nog betrekkelijk weinig (z. Klieren van interne secretie).