zijn sappige, vlezige planten, met xerophiel karakter (succulent(us) — sappig; sucus = sap). Het is dus een verzamelwoord voor xerophyten, die óf in hun stengels (stam-s.) óf in hun bladeren (blad-s. of vetplanten) óf wel in beide grote hoeveelheden water kunnen ophopen en dit zeer langzaam opgebruiken.
Daardoor kunnen zij leven in droge streken, waar het water slechts met grote tussenruimten beschikbaar is en de bodem snel uitdroogt. Ook daar waar hoge zoutconcentratie in de bodem (z. Halophyten) of koude de wateropname bemoeilijkt, vindt men s. planten. Aan de zeekust vindt men zeekraal en zeeraket, beide halophyten; op droge zandgrond (b.v. duinen: muurpeper en andere .Sedum-soorten; op daken huislook. S. behoren tot vele uiteenlopende fam., waarvan de belangrijkste zijn: Liliaceae {Agave, Aloë e.a.), Crassulaceae (Crassula, Sedum, Kalanchoë, Echeveria enz.), Asclepiadaceae (Stapelia, Heurnia, Ceropegia enz.), verder de ijskruiden, de Cactaceae, vele Euphorbiaceae enz.