is dat gedeelte van het houtlichaam van een boom, dat nog levend weefsel bevat. Vaak onderscheidt het s. zich door zijn lichtere kleur van het kernhout.
De breedte van deze spintlaag kan bij volwassen bomen vrij sterk uiteenlopen, bij Robinia b.v. slechts enkele jaarringen; bij iep, ebben e.a. soms meer dan 1 dm. Bij populier, wilg, linde, spar, zilverden e.a. is er op het oog weinig verschil tussen s. en kern en noemt men de kern wel rijphout. Soms bestaat de stam geheel uit s.: berk, els, aak, haagbeuk, enz. Soms treft men binnen de kleurkern van een boom ingesloten s. gedeelten aan: bij eik spreekt men dan van maanringen; dit s. is echter dood.S. is in de regel minder duurzaam dan kernhout, eensdeels omdat het stoffen zoals zetmeel, suikers, enz. bevat, die aan vele houtaantastende organismen tot voedsel kunnen dienen en die in het kernhout ontbreken, anderzijds omdat zich alleen in het kernhout stoffen hebben afgezet, die een m.o.m. toxische werking uitoefenen.
I.h.a. ontlopen de sterkte-eigenschappen van s. en kernhout elkaar weinig, vaak is echter het s. taaier, soms aanmerkelijk taaier.