is een vezel, gewonnen uit de stengelbast van enkele soorten van het Urticaceae gesl. Boehmeria, voorn. uit B. nivea GAUD..
Deze vezel bevindt zich als dunne laag in de bast van de stengel. De bereiding had tot voor kort in China en Japan geheel plaats in handenarbeid. In verse toestand wordt de bast in stroken van de stengel getrokken; de zo verkregen bastlinten worden met een bamboemesje geschraapt tot alleen de dunne vezellinten zijn overgebleven, die onder de naam Chinagrass worden verhandeld. Ze bestaan uit zeer lange (9-20 en meer cm) elementairvezels, welke door koken met loog van elkander los en voor verspinnen geschikt worden gemaakt. Men heeft tientallen jaren gezocht naar mogelijkheden voor machinale bereiding en is daarin pas in de laatste jaren bevredigend geslaagd.De r. vezel is zeer lang en zeer sterk en uitzonderlijk resistent tegen zeewater en ongunstige klimatologische invloeden en leent zich in het bijzonder voor bekleding van stootkussens en reddingboeien, alsmede voor dekkleden. Door het zeer geringe asgehalte is de vezel zeer geschikt voor gloeikousjes en door de bijzondere sterkte ook voor drijfriemen. Ze is voorts tot vrijwel alles te verwerken, waarvoor ook vlas en katoen worden gebruikt.
