is een Monochlamydee en behoort tot de fam. der Salicaceae, orde Salicales, 2-huizige katjesdragers. Populieren hebben in tegenstelling met wilgen, die eveneens tot die fam. behoren, langgesteelde i.h.a. driehoekige of ruitvormige bladeren.
Knoppen met meer dan één knopschub. Hangende katjes met windbestuiving en handvormig ingesneden bloemdraagblaadjes. Zij bloeien geruime tijd voor het tevoorschijn komen der bladeren. De mannetjes en vrouwtjes bloemen staan beide in katjes. de vrucht is een doosvrucht die al in de voorzomer rijp is en met 2-4 kleppen openspringt; de zaden zijn van haarpluis voorzien. Zij zijn bewoners van lage, vochtige gronden, worden gewoonlijk niet gezaaid, doch voortgeplant door stekken en geëxploiteerd met een 25-30-jarige omloop.Men ziet hem hier te lande veel meer als rijbeplanting op landbouwgronden en langs wegen dan in gesloten bosverband. Het hout wordt gebruikt voor zaaghout, triplex, lucifers, klompen, kisthout, papierhout, houtwol. Het snelgegroeide hout is niet duurzaam en dus niet bruikbaar voor buitenwerk. Het gesl. P. wordt ingedeeld in 4 groepen:
a. Leuce, waartoe de abelen en trilpopulieren behoren;
b. Aigeiros, de zwarte populieren, de belangrijkste houtleveranciers;
c. Tacamahaca, de balsempopulieren, van minder betekenis en i.h.a. zeer kankergevoelig;
d. Leucoides, de grootbladige populieren met alleen enkele siersoorten.
Er bestaan talloze natuurlijke en kunstmatige bastaarden, waarvan er vele, vooral van de groep Aigeiros voor de cultuur van betekenis zijn. Enkele van de voornaamste vertegenwoordigers zijn: P.nigra L., de zwarte populier, is hier te lande de enige inheemse vertegenwoordiger van de groep Aigeiros. Hij heeft kleine ruitvormige groene bladeren, gladde kleverige knoppen en komt in Ned. nog maar sporadisch voor, omdat hij volledig is verdrongen door zijn sneller en rechter groeiende bastaarden met de omstreeks 1700 vanuit Am. ingevoerde P.deltoides MARSH. Deze Am. soort, die weer 3 subspecies heeft, nl. de vormen angulata AIT.J missouriensis HENRY en monilifera HENRY heeft dus in de loop der tijden met de inheemse P. nigra verschillende kruisingen veroorzaakt, die alle onze tegenwoordige gebruikspopulieren zijn, omdat zij sneller, beter en rechter groeien dan beide andere. Al deze bastaarden tussen P.nigra en P.delloides worden samengevat onder de naam P. euramericana (DODE) GUINIER en door de praktijk vaak, doch ten onrechte, Canadapopulieren genoemd. De in Ned. meest voorkomende en belangrijkste zijn:
P. euramericana serotina HARTIG, een mannelijke vorm, die zeer laat in het voorjaar uitloopt met donkergroene, driehoekige bladeren met zuiver rechte voet (zwarte, blauwe, bruine populieren).
P. euramericana marilandica Bosc., de stander of meipeppel, een vrouwelijke vorm met lichtgroene bladeren, die aan de voet meer wigvormig uitlopen, daarom meer ruitvormig zijn en die in het voorjaar 2 tot 3 weken vroeger in het blad komt. De kleur der twijgen van deze soort is lichter dan bij de voorgaande.
P. euramericana gelrica HOUTZ., de Baakse of Hengelose populier, een mannelijke bastaard met frisgroene bladeren, wat lichter van kleur dan die van P. serotina, doch overigens dezelfde driehoekige vorm, die in blad komt tussen P.serotina en P.marilandica en opvalt door zijn typisch witte stam. Een snelle groeier, waarschijnlijk P. marilandica X P. serotina.
P. euramericana serotina erecta HENRY, een selectie van Raverdeau (Frankr.) van P. serotina, vermoedelijk weer een bastaard tussen deze en een andere vrouwelijke bastaard (P. regenerata). Het is een vorm, die iets sneller en rechter groeit dan P. serotina. Hij komt in het voorjaar ook iets vroeger in blad, echter later dan P. gelrica.
P. euramericana robusta SCH.N. is een mannelijke bastaard, die door vrije bestuiving van P.deltoides angulata is ontstaan. de vaderboom was waarschijnlijk de It. populier. Het is een zeer rechte, goede groeier, met donkergroene glimmende bladeren, die in het voorjaar vroeg in het blad komt (vóór P. marilandica, ongeveer gelijk niet P. deltoides missouriensis en P. nigra italica) en die in zijn botanische kenmerken zeer dicht staat bij P. deltoides missouriensis. Deze laatste Am. soort is in 1891 door de Ned. Heidemij opnieuw rechtstreeks uit Am. geïmporteerd en komt hier thans op vele plaatsen voor, voorn. als wegbeplanting. Hij is nl. evenals P. robusta een zeer rechte, fastigiate groeier met rechte, doorgaande spil, die weinig onderhoud door snoeien vraagt.
Van de Aigeiros-populieren moet ten slotte nog worden genoemd P.nigra L. var. italica DU ROI, de bekende Italiaanse populier met zijn loodrecht naar boven gerichte zijtakken en kleine ruitvormige blaadjes. Hij is mannelijk en komt zeer vroeg in het blad (gelijk met P.deltoides missouriensis). Het hout is waardeloos. De soort is echter van betekenis voor het kruisingswerk ter verkrijging van smalkronige bastaarden.
Van de sectie Leuce, soorten waarvan in tegenstelling met de sectie Aigeiros de bloemdraagblaadjcs gewimperd zijn, zodat de katjes meer wollig lijken, moeten worden genoemd: P. tremula L., de Eur. en Az. trilpopulier met ronde, grof getande blaadjes en de beide Am. trilpopulieren P. tremuloides Michx en P.grandidenlala MICHX. De laatste groeit op drogere gronden.
P.alba L., uit Midden en Z.Eur., N. Afr.,W.Siberië en Centr.Az., de abeel, die aan de kortloten ook ronde blaadjes draagt als de trilpopulieren, inaar aan de langloten handvormig gelobde bladeren die aan de onderzijde witviltig behaard zijn, evenals de bladstelen, knoppen en de langloten zelf. P.canescens SMITH, de grauwe abeel, een bastaard tussen P.alba X P.tremula, met minder handvormig gelobde bladeren en aan de achterzijde niet zo wit als P.alba, meer blauwgrijs.
De vertegenwoordigers van de groep Leuce stellen i.h.a. lager eisen aan de grond dan de Aigeiros-populieren en zijn niet gemakkelijk of in het geheel niet voort te planten door stekken. Door kruising tussen de verschillende soorten, vooral tussen de Eur. en Am. onderling, tracht men in deze groep bastaarden te verkrijgen, die een betere groei of stamvorm vertonen, zich gemakkelijk laten stekken en bruikbaar zijn op minder goede gronden.
De balsempopulieren hebben tot nu toe voor de bosb. in Ned. geen betekenis, vooral ook, omdat zij vrijwel alle zeer gevoelig zijn voor de kankerziekte. De voornaamste die hier voorkomen zijn: P.candicans AIT., uit Canada en het N. der Ver.St., met eivormige bladeren en ronde bladstelen. (De Aigeiros- en de Leuce-populieren hebben platte bladstelen.)
P. trichocarpa TORREY et GRAY uit het W. van Am. met smalle meer lancetvormige bladeren en meer hoekige twijgen. de balsempopulieren hebben wegens hun snelle jeugdgroei mogelijk betekenis voor bastaardering met Aigeiros-populieren en zijn als zodanig ook in het veredelingswerk der populieren opgenomen.
Van de laatste groep, alle sierheesters, met grote hartvormige bladeren zijn de meest bekende P. lasiocarpa OMVER en P. violascens DODE. beide soorten afkomstig uit China. de bladeren van de laatste komen in het voorjaar violet-rood uit en behouden gedurende de gehele zomer aan hun onderzijde een rosé weerschijn.
G. HOUTZAGERS.