Laag gelegen, zware, kalkloze kleigronden op een veenondergrond in het jonge zeekleigebied van Zeeland. Ze worden omsloten door hogere zavelruggen, de z.g. kreekruggronden.
Vaak liggen de p. onregelmatig, omdat men in de Middeleeuwen pleksgewijs het veen heeft weggegraven (moernering). De p. zijn vrijwel alleen te gebruiken als weiland. Het grond- en slootwater is vaak brak.Er zijn zowel oude p. als jonge p. in de Zeeuwse polders. De laatste hebben bij latere overspoeling nog een nieuw kleidek ontvangen, dat soms enigszins kalkhoudend kan zijn.