Plantengesl. der Gramineae met ca 100 soorten; pluimgrassen, gekenmerkt door eivormige, ongenaaide bloempakjes, die meerbloemig zijn. Inheems zijn 8 soorten, waarvan enkele van groot belang zijn als graslandplant.
P.trivialis L., ruw beemdgras met slappe geelgroene, aan de achterzijde sterk glimmende bladeren, is het meest verbreide onzer weidegrassen. De soort vormt korte, bovengrondse uitlopers, die zeer fijne spruiten produceren en heeft naam als uitstekende zodesluiter. T.a.v. het gebruikstype van het land is de soort vrij onverschillig, al hebben hooilanden met nabeweiding enige voorkeur. De voorziening van vocht en voedingsstoffen bepalen voorn. haar veelvuldigheid. Indien deze optimaal zijn, kan men haar met zekerheid aantreffen. In droge zomers echter blijft ze wel potentieel belangrijk, maar haar productiviteit daalt sterk.
Ze is P-, K- en N-behoeftig en winterhard. P.pratensis L., veldbeemdgras, heeft stevige blauw- of grijsgroene bladeren, die aan de achterzijde matig glanzen; het tongetje van het bovenste stengelblad is ca 2 mm, afgeknot, dat van P. trivialis ca 5 mm, spits. Ook deze soort is een zeer belangrijk en sterk verbreid weidegras, maar meer op beweide percelen. Ze is zeer goed tegen droogte bestand en vindt op zand haar meest geschikte milieu. Ze is evenals de vorige P- en K-minnend en prefereert een behoorlijke kalkvoorziening. P.annua L., straatgras, is een kleine, 1-jarige soort, clie het gehele jaar door in pluim is te vinden.Ze is vaak wat lichtgroen en heeft ten hoogste 2 bloeitakken als onderste pluimetage. Dat ze duidelijk meer op beweide dan opgehooide percelen voorkomt is enigszins met haar 1-jarigheid in strijd. Ze weet zich echter daar uitstekend aan te passen door haar kleinheid, doordat ze gemakkelijk tot zaadvorming komt buiten het weideseizoen en uitstekend tegen betreden kan, terwijl ze op hooilanden spoedig te kampen zou krijgen met lichtgebrek. De plant is tevens bekend als zeer algemeen akkeronkruid. P.palustris L. ( P.serotina EHRH.), moerasbeemdgras, is landbouwkundig van weinig belang; slechts hier en daar veelvuldig langs rivieren en stroompjes, dus op vochtige gronden. Het onderscheidt zich van P.trivialis door de lange witte tong der onderste bladeren en de nagenoeg doffe bladachterzijde.
De bloempakjes zijn klein en de pluim is zeer ijl. P.nemoralis L., bosbeemdgras, vormt in lichte loofbossen kleine polletjes. Aan de zeer korte tong van het vaan-vormig afstaande bovenste stengelblad is de soort te herkennen. P. chaixii VILL., bergbeemdgras, de meest forse soort van dit gesl. heeft tot 1 cm brede bladeren en wordt zeldzaam in enkele loofbossen aangetroffen. P. compressa L., plat beemdgras, heeft een samengedrukte, 2-kantige stengel en komt vaak voor op oude muren. P.bulbosa L., knolbeemdgras, is om meer dan een reden een merkwaardige plant.
De onderste stengelleden zijn knolvormig verdikt. De kafjes der bloempjes groeien zeer vaak tot jonge plantjes uit (viviparie). Buiten het verspreidingsgebied (areaal) van Midden Eur. treft men in Ned. een apart gebied aan in de duinen en bij Heumen.
D. M. DE VRIES.