Werktuig waarmee, vooruitgaande, een grondbalk - de ploegsnede wordt losgesneden, gedeeltelijk gekeerd en verkruimeld. Dit geschiedt door de werkende delen van de p.:
(1) de schaar, die bij het vooruitgaan de pioegsnede horizontaal lossnijdt;
(2) het kouter, dat de ploegsnede verticaal lossnijdt;
(3) het rister, dat zorgt voor het keren en verkruimelen van de ploegsnede;
(4) het zoolijzer, dat de p. zijdelings steunt tegen de z.g. vaste kant (d.i. de verticale zijwand van de ploegvoor, gevormd door het nog ongeploegde land).
Schaar, rister en zoolijzer zijn bevestigd aan de z.g. ploegzuil en vormen daarmede het ploeglichaam, dat is bevestigd aan een ploegboom (bij een éénscharige p.) of aan een ploegraam (bij een meerscharige ploeg).
Men onderscheidt paarde- en trekkerp., rondgaande en links- en rechtswerkende p., keerploegen genoemd. Bij de rondgaande p. keert het rister de ploegsnede altijd naar rechts; bij de keerp. zijn er 2 ploeglichamen, die elkaars spiegelbeeld zijn en die de ploegsnede resp. naar rechts en naar links keren.
De rondgaande paarde-p. kunnen worden ingedeeld in: balans-p., rad-p., voet-p., kar-p., meerscharige raamploegen.
Bij de keer-p. onderscheidt men: onderwentelaar, wentel-p., kipploeg.
De trekker-p. kunnen worden verdeeld in: aanhang(los aangekoppelde) en aanbouwploeg.
Een aanhang-p., is voorzien van 2 of meer wielen en is d.m.v. een trekstang en een eenvoudige koppelpen verbonden met de trekker. In geheven stand steunt een aanhang-p. op zijn eigen wielen. Er zijn rondgaande aanhang-p. en aanhangkeer-p. De aanhangkeer-p. kunnen worden verdeeld in tweeling-p., wentel-p. en tuimelploeg.
Een aanbouw-p. is scharnierend aan de trekker gemonteerd en vormt daarmee één geheel. In geheven stand steunt een aanbouw-p. veelal geheel op de trekker. Bij deze soort komen eveneens rondgaande- en keer-p. voor. Bij de aanbouwkeer-p. onderscheidt men: wentel-p., kantel-p., tuimci-p., tweeling-ploegen.
Bij een afzonderlijke beschrijving der typen krijgen we: Balans-p. is een éénscharige rondgaande p. met gebogen ploegboom, waaraan het ploeglichaam. De ploegboom wordt voor niet ondersteund. De op deze p. werkende krachten zijn met elkaar in evenwicht (in balans); vandaar de naam balans-ploeg. Rad-p. is een éénscharige rondgaande p. die in bouw overeenkomt met een balans-p. De ploegboom wordt voor ondersteund door een klein wiel, dat aan een verticale steun is bevestigd. Dit wiel wordt voor de diepteregeling in hoogte versteld.
Een rad-p. wordt voorn. gebruikt op zand- en veengrond. Nu en dan treft men een tweescharige rad-p. aan, b.v. in de Veenkoloniën.
Voet-p. is een éenscharige rondgaande p., waarbij de ploegboom voor wordt ondersteund door een in hoogte verstelbare steunvoet. In gebruik op zware gronden voor het afploegen van de zijkanten der akkers.
Kar-p. Men onderscheidt de vaste, de losvaste en de losse kar-p. De ploegboom van beide eerstgenoemde is vooraan met een cylindrisch gedeelte draaibaar gelagerd in een gietstuk van de voorkar. Hierdoor kunnen deze p. om hun lengte-as kantelen in het gietstuk van de voorkar. Dit kantelen wordt geblokkeerd m.b.v. een grendelpal voor aan de ploegboom, die grijpt in een verstelbare inkeping in het gietstuk van de voorkar. Deze grendelpal wordt vanaf de ploegstaart bediend door een handgreep m.b.v. een langs de ploegboom liggende trekstang.
Gedurende het ploegen wordt de p. in de juiste stand gegrendeld m.b.v. de grendelpal. Op de wendakker trekt de ploeger de grendelpal uit de inkeping, waarna de p. linksom wordt gekanteld en in slepende stand over de wendakker wordt getrokken naar de volgende voor.
De voorkar van de eerstgenoemde kar-p. heeft 2 vrij grote wielen, die even groot of verschillend van grootte kunnen zijn. In het laatste geval staat de asbus tussen beide wielen horizontaal. Het grote wiel, het vore-wiel, loopt in de geploegde voor. Het kleinere landwiel loopt op het ongeploegde land. Zijn de wielen even groot, dan staat de asbus schuin, doordat één wiel in de voor en het andere op het nog ongeploegde land loopt. De beide wielassen zijn uitschuifbaar bevestigd in de hiervoor genoemde asbus.
De diepgang wordt geregeld door de asbus met de wielen d.m.v. een hefboom - die langs een tandboog kan worden versteld - dichter bij of verder van de ploegboom te zetten. Als de asbus dichter bij de ploegboom wordt gezet, komt deze vooraan lager t.o.v. de grond en zal de p. dieper werken.
De los-vaste kar-p. heeft een voorkar met 2 even grote wielen, die aan een gemeenschappelijke as zitten. Midden op de wielashouder staat draaibaar een verticale, in doorsnede vierkante staaf. De ploegboom is in hoogte verstelbaar verbonden met deze verticale staaf, terwijl er een trekketting naar achteren loopt van het midden van de wielashouder naar het midden van de ploegboom. De diepteregeling geschiedt door de ploegboom langs de verticale staaf omhoog of omlaag te schuiven m.b.v. een draaier aan een schroefspil. Tijdens het ploegen staat de trekketting gespannen en blokkeert de verticale staaf met een aan de wielashouder bevestigde tuimelaar. Door deze blokkering staat de wielashouder tijdens het ploegen gegrendeld in een stand loodrecht op de ploegboom.
Gedurende het ploegen is de voorkar dus vast t.o.v. de ploegboom. In geheven stand op de wendakker komt de trekketting slap en dan is de verticale staaf niet langer geblokkeerd, zodat de wielashouder t.o.v. de ploegboom draaibaar is. De voorkar is dan los t.o.v. de ploegboom en er kan zeer kort met de p. worden gedraaid.
De voorkar van de losse kar-p. heeft 2 wielen van ongelijke grootte. Het grootste wiel, het vorewiel, loopt in de ploegvoor, terwijl het kleine wiel, het landwiel, op het ongeploegde land loopt. De as van het vorewiel ligt tijdens het ploegen horizontaal en is aan de kant van het landwiel verticaal omhoog gebogen. Langs dit verticale eind van de vorewielas kan de korte landwielas op en neer worden geschoven. Hierdoor is het mogelijk bij verschillende voordiepte de vorewielas horizontaal te houden. Op het horizontale deel van de vorewielas rust het stelraam of de galg.
Dit is een rechthoekig raam, waarvan de opstaande zijden zijn voorzien van gaten. Langs de opstaande zijden kan een dwarsverbinding, het z.g. ploegboomkussen of kussen, in hoogte worden versteld. De ploegboom rust op dit kussen; door het laatste verticaal langs de galg te verstellen, kan men o.a. de diepgang van de p. regelen. Als het kussen omlaag wordt gebracht, zal de p. dieper ploegen.
Op de ploegboom zit halverwege een vast dwarsstuk - de ramskop. Van de uiteinden daarvan loopt een dubbele trekketting omlaag en naar voren naar het punt van de voorkar waaraan de trekstang is bevestigd. In de linker trekketting zit een dubbele moerschakcl, waardoor deze linkerketting langer of korter kan worden gemaakt. Doet men dit, dan kantelt de ploegboom om zijn lengteas en daarmede wordt de ploegbreedte gewijzigd.
De ploegboom loopt vanaf het ploeglichaam schuin naar voren omhoog naar het kussen van de galg.
De diepgang kan ook worden geregeld door beide trekkettingen tegelijk 1 of meer schakels korter of langer in te haken aan de ramskop, waardoor de ploegboom evenwijdig aan zijn oorspronkelijke stand omhoog of omlaag gaat t.o.v. de voorkar. Gelderse kar-p. is een oud type losse-kar-p. met houten ploegboom en voorkar.
Raam-p. is een meerscharige p. en bestaat uit een rechthoekig raam, waaraan aan de onderzijde 2 of meer ploeglichamen schuin achter elkaar zijn geplaatst.
Onderwentelaar is een éénscharige keer-p. Het links- en het rechtswerkende rister vormen samen 1 gebogen risterplaat, die vrijwel geheel onder de ploegboom zit. Achter deze dubbele risterplaat zit in het midden een as, die evenwijdig loopt met de ploegboom. Om deze as kan het ploeglichaam met het dubbele rister wentelen onder de ploegboom. Tijdens het werk is de wenteling van het ploeglichaam geblokkeerd door een klemvork, die over het bovenste zoolijzer grijpt. Aan het ploeglichaam zitten 2 zoolijzers: 1 voor het linkswerkende en 1 voor het rechtswerkende deel.
Op het eind van de voor wordt de klemvork met een hefboom losgemaakt en daarna kan het ploeglichaam onder de ploegboom worden gewenteld, waarna het in de nieuwe stand met dezelfde klemvork wordt geblokkeerd. Het is een licht type p., gebruikt op de zandgronden in het Zuiden.
Wentel-p. is een keer-p. waarbij aan een loodrecht op de ploegboom staande arm in eikaars spiegelbeeld een links- en een rechtswerkend ploeglichaam zijn bevestigd. Aan de ploegboom zijn in eikaars spiegelbeeld een links- en een rechtswerkend kouter en dito voorscharen bevestigd. Bij de meeste wentel-p. is het voorste gedeelte van de ploegboom cylindrisch en in de voorkar gelagerd op dezelfde wijze als bij de vaste-kar-p. De ploegboom wordt m.b.v. een grendelpal in een bepaalde stand geblokkeerd. Z.b. bij vaste-kar-p. Aan het eind van de voor wordt de grendelpal losgetrokken en daarna kan de wentel-p. om zijn lengteas 180o worden gewenteld, waardoor het andere ploeglichaam in het werk komt.
Omdat de beide wielen afwisselend in de voor moeten lopen, zijn ze even groot. De ploegstaarten worden met een andere grendelpal vastgezet, die bij het wentelen eveneens wordt losgetrokken, opdat de ploeger de p. aan de staarten kan omtrekken (doen wentelen). Er zijn 1-scharige en 2-scharige wentel-ploegen.
Kip-p. is een keer-p, die is te vergelijken met een vaste kar-p., die aan weerszijden van de kar een boom heeft met 1 of meer ploeglichamen. De ene ploegboom is voorzien van 1 of meer linkswerkende, de andere van 1 of meer rechtswerkende ploeglichamen.
Tweeling-p. is een keer-p. met 2 ploegbomen, nl. 1 boom met 1 of meer linkswerkende en 1 boom met evenveel rechtswerkende ploeglichamen. De ploegbomen en de ploeglichamen bevinden zich in eikaars spiegelbeeld t.o.v. de rijrichting naast elkaar. De tweeling-p. werd vroeger tweeweg-p. genoemd. Tuimel-p. Het raam van deze keer-p., waaraan de ploeglichamen zijn bevestigd, kan draaien (tuimelen) om een as, die dwars op de rijrichting staat.
Als de rechtswerkende ploeglichamen in het werk staan, bevinden de linkswerkende zich aan de bovenkant van het raam met de schaarpunten naar achteren gericht en omgekeerd.
Kantel-p. De links- en de rechtswerkende ploeglichamen van deze keer-p. zijn onder een hoek van 90o of kleiner t.o.v. elkaar aan het raam bevestigd. Dit raam is over een zelfde hoek draaibaar om zijn lengteas.
Diep-p. Speciale ploeg voor een bewerking van de grond die belangrijk dieper gaat dan normaal. Soms bevindt zich onder de lichte bovengrond een vruchtbare laag. Door de diep-p. worden de lagen gekeerd en ontstaat een zwaardere bouwvoor. Het komt ook voor, dat men de oorspronkelijke bouwvoor boven wil houden, maar dat daaronder enige lagen zijn die moeten worden gekeerd.
De diep-p. gaat maximaal tot 2 m. Er is veel trekkracht nodig, die wordt verkregen door enkele zware rupstrekkers in tandem voor de ploeg te zetten. Diepploegen gebeurt in ontginningen en in de Zuiderzeepolders.
Het woord p. heeft een enigszins afwijkende betekenis in schijvenploeg.
P. W. BAKKER ARKEMA.