fam. Palmae.
1. Sierpalm met voordelige bladeren met smalle blaadjes en enige stekels, beneden aan de bladsteel. De belangrijkste soorten zijn P.jubae WEBB. (syn. P.canariensis HORT.) met vrijwel rechtopstaande bladeren, voor koude kas, s zomers voor tuinversiering, en P. roebelenii O’BRIEN met overhangende bladeren, voor warme kas, gebruikt als decoratie- en kamerplant.
2. P.dactylifera L., dadelpalm, is een typische boom van de droge streken in Z.W. Az., vooral in de nabijheid van de Perzische golf (Irak heeft 80% van de wereldexport), verder in Arabië, Egypte en N. Afr. P. d. is bekend van de oasen van de Sahara. De boom is tweehuizig. Om de vruchtdracht te bevorderen steekt men delen van de mannelijke bloeiwijze tussen de vrouwelijke. Er zijn honderden namen van var. De zoete var. zijn geschikt voor export. De boom wordt voortgekweekt door worteluitlopers en begint gewoonlijk in het 10e jaar te dragen. In Indon. komt in het droge O. Java (bij Sitoebondo) een enkele volwassen boom voor, terwijl daar in een proeftuin verschillende var. beproefd worden.