Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Phleum

betekenis & definitie

Plantengesl. der Gramineae met ca 10 soorten. Aarpluimgrassen gekenmerkt door de ongenaaide 1-bloemige pakjes, waarvan de kelkkafjes echter in doornachtige punten uitlopen.

De aarpluim is dicht en meest duidelijk cylindrisch. Inheems zijn 2 soorten: P.arenarium L., zanddoddegras, een 1-jarig gras, vooral in de duinen voorkomend en P. pratense L., timothee. De laatste soort is landbouwkundig zeer belangrijk. Ze wordt als weidegras zeer gewaardeerd door haar malsheid en hoge opbrengst.Ze komt in Ned. meest in beweide graslanden voor en heeft een voorkeur voor normaal vochthoudende gronden (klei) in een goede K- en Ca-toestand. Door N-bemesting wordt haar productiviteit sterk bevorderd. Op droge standplaatsen (b.v. zandige dijken) is de stengelvoet verdikt en blijft de aarpluim klein (var. nodosum). Ze is volkomen winterhard. De handel brengt zaad van een weidetype, dat tot de ondergrassen gerekend mag worden, mals is en schaars bloeit, alsmede van een hooitype, dat spoediger doorschiet. Voor aanleg van blijvend grasland is het weidetype zeer aan te bevelen in de zaadmengsels, zo ook voor de aanleg van meerjarige kunstweiden, die voor beweiding bestemd zijn.

Het hooitype neemt men op in zaadmengsels voor meerjarige kunstweiden met hooibestemrning. Andere soorten van dit geslacht treft men soms als adventiefplant aan: P.echinatum HOST., P.graecum B. et H. en P.boehmeri WIB..

< >