(volksk.) Oud volksfeest op Terschelling, bestaande in een jaarlijkse zomerrit van Midsland naar het Oosten op de 2e Zondag na St Jan (24 Juni). Oorspronkelijk was het een rijdende St Jans-ommegang om zegen voor de oogst.
Nu gaat men uit op donkergroene wagens met witte huiven; de voerlieden en de speelman zijn de voorzangers en voordansers. Na een maaltijd keert men bij fakkellicht terug.De opperied wordt gehouden door getrouwde paren en door jongelui; de meisjes in het wit. De jeugd van Hoorn, Lies en Oosterend zet tolhekken dwars over de weg; de feestgangers kopen zich vrij met centen en koekjes. Onderweg geeft het zien van een zwart schaap recht op een zoen. In zijn Terschellinger Volksleven spreekt JAAP KUNST van de ondergang van het opperried gaan.