1. (fruitt.) Indien men in de praktijk van noteboom spreekt, dan bedoelt men hiermede de boom van de walnoot, Juglans regia L. (z. Nootvruchtigen).
2. (volksk.) Volgens HEUVEL zegt men in de Achterhoek, dat de n. geslagen moet worden, net as de wachter (de meisjes). Die opvatting is algemeen en al oud. Ook bij JOHAN DE BRUNK in de 17e eeuw leest men er van:
Ezel, noteboom en vrouw.
t Slaan, dat is haar ruis behouw.
In België heet het: Drie moeten gegeseld worden, eer ze deugen: de kwezel, de ezel en de noteboom. De vruchten van de n. worden dan ook niet geplukt, maar geknuppeld, d.i. met een dikke stok afgeslagen. De oude Vlaamse spreuk luidt: Drie zaken moeten slagen krijgen om te deugen: een Duits wijf, de ezel van de zandman en een notelaar. De n. is een veel voorkomende boom op de Brab. boerensteden: Een notelaar en de messing voor de deur, en de koestal nevens de keuken, das Brabant zeggen de Vlaanderaars.