Plantengesl. der Musaceae, waartoe de talrijke soorten bananen behoren, welke in de tropen en subtropen voorkomen. Naast eetbare soorten, M.sapientum L., M.paradisiaca L. en M.nana LOUR. (= M.sinensis SWEET), komt ook een vezelleverende soort voor, de Musa lextilis NF.E (volksnaam abaca).
De abaca-cultuur heeft voorn, plaats op de Philippijnen. Verder op kleinere schaal in Br. N. Borneo, Indon. en Centr. Amerika.Men plant met worteluitlopers van 80-90 cm hoogte op goed doorlatende grond. Na ca 2 jaar kan de eerste oogst plaats hebben, waarbij de schijnstam even boven het vegetatiepunt der worteluitlopers wordt afgesneden. Men oogst 4 tot 6 maal van een zelfde aanplant. De schijnstammen worden ter plaatse in stukken van 2 m gesneden alvorens voor de verdere verwerking naar de fabriek te worden getransporteerd. De opbrengst loopt, naargelang de vruchtbaarheid van de grond, uiteen van 500 tot 3000 kg droge vezel per ha. De vezel, manillahennep, behoort tot de harde touwvezels en wordt verwerkt in de scheepstouwindustrie en verder in matten, lopers en kleden.