Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Meekrap

betekenis & definitie

Rubia tinctorum L., is een reeds in de oudheid bekend wortelgewas, waaruit een zeer goede purperrode verfstof voor wollen, zijden en katoenen weefsels werd bereid.

In de late middeleeuwen werd de teelt in Eur. intensief bedreven; Zeeland was toen het belangrijkste Eur. productiegebied.

In 1860 werd in Duitsl. een procédé uitgewerkt om het alizarine, de kleurstof uit de in., synthetisch te bereiden uit koolteer.

Dit betekende, dat in enkele jaren de teelt vrijwel verdween. In 1914 was er nog ca 50 ha, waarvan het grootste deel op Goeree Overflakkee. Thans is er nog ca 1 ha teelt bij Ouddorp.

Het product wordt nog steeds door enkele ververijen voor speciale doeleinden gebruikt, terwijl het ook gebruikt wordt in de geneeskunde.

Teelt. In het voorjaar werd het diep op wintervoor geploegde land goed losgeëgd en daarna werden in Apr.-Mei de z.g. kieën of kiemen geplant.

Kieën zijn jonge scheuten, die met een stuk van de wortel van 2-jarige planten waren gescheurd. In de rij was de afstand ca 30 cm. Uit iedere kie ontwikkelden zich 10-15 stengels Ier lengte van ca 1 m, enigszins gelijkend op kleefkruid. In de winter werd licht afgedekt om vorstschade te voorkomen. In de herfst van het derde jaar, meestal Oct., werd gerooid met de lange, smalle meespade. De wortels waren dan pinkdik.

De grond werd tot ca 75 cm omgespit, hetgeen zeer zwaar werk betekende. de wortels werden gedroogd op eesten. De gebouwen, waarin het drogen plaatsvond, noemde men meestoven. Vele namen herinneren nog aan deze meestoven, b.v. Stoofdijk te Fijnaart, de Oude Stoof te Klundert, de Meestoof Boerderij te Zevenbergschenhoek, enz.

Na het drogen werd gemalen. Door zeven verkreeg men hieruit het z.g. fijnproduct. Het uitziftsel werd nog eens gedroogd en gemalen om er nog enkele mindere kwaliteiten uit te zeven. Van het poeder werd de verfstof bereid.

Ook in België heeft men in het midden van de vorige eeuw getracht de teelt van m. weer te doen toenemen, door het toekennen van premies en het bezorgen van plantgoed.

De voornaamste centra waren de omgeving van Hasselt en van Aalst. Van 1842 tot 1846 was er een geleidelijke uitbreiding der teelt, doch in 1850 was ze weer bijna totaal verlaten. In 1846 had men rond Hasselt ruim 40 ha, waarvan de productie in Hasselt zelf verwerkt en verkocht werd. De voornaamste markt in O. Vlaanderen was Aalst.

< >