Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Lantana camara

betekenis & definitie

L., fam. Verbenaceae, volksnamen saliara, tembelékan, tai hajam (Soend.), is een opgerichte heester; 0,5-4 m hoog, sterk vertakt; de takken met fijne stekels bezet; het blad sterk onaangenaam riekend: rijkelijk bloeiend met bloemhoofdjes in diverse kleurschakeringen.

De vruchten bestaan uit donkergekleurde steenvruchtjes, die gewild zijn bij vogels en loewaks, waardoor de verspreiding der zaden sterk in de hand wordt gewerkt. De heester stelt weinig eisen aan de groeiomstandigheden en laat zich door stekken gemakkelijk vermeerderen. De plant werd uit trop. Am., via Singapore, omstreeks 1860 als sierplant op Java ingevoerd. Door haar snelle groei en vermeerdering was zij 30 jaar later over geheel Java verspreid, van 0-1700 m hoogte, op zonnig of lichtbeschaduwd terrein, op slechte en goede gronden, deels als nuttig, deels als lastig onkruid. Op braakliggende terreinen wordt het wel aangeplant voor onkruidbestrijding, terwijl het voor de bevolking in houtarme streken een welkome aanvulling voor de brandhoutvoorziening levert. Op veeweideterreinen kan het echter hinderlijk zijn door wilde, snelle groei; in djatibossen kan het brandgevaar meebrengen.Mede om de sterke wortelconcurrentie wordt het in de boscultuur thans als een der kwaadaardigste onkruiden beschouwd, dat slechts door uittrekken van de wortels afdoende is te bestrijden.

In Cheribon wordt het loof wel gebruikt voor organische stof-bemesting bij de aardappelcultuur. In Queensland leeft het vee in de schrale droge tijd voor een deel van het blad van deze plant. In Z. Eur. wordt het als siergewas in tuinen gekweekt, ook in Ned. komt het in tuinen voor, doch wordt het meest in kassen gekweekt. De vermeerdering geschiedt in het vroege voorjaar, meest door stek op warme voet.