Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Kuilvoeder

betekenis & definitie

De samenstelling van k. hangt af van die van het uitgangsmateriaal en de methode van inkuilen.

Over het inkuilen van gras en de voederwaarde van grask. zijn vele onderzoekingen verricht o.m. door E. BROUWER en N. D. DIJKSTRA en medewerkers aan het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn.

Door verteringsproeven kon het verband worden gelegd tussen de in liet laboratorium vast te stellen chem. samenstelling en de verteerbaarheid. Hierdoor werd een goede basis gelegd voor het ruwvoederonderzoek voor de praktijk. Door een monster k. te laten onderzoeken krijgt de boer een inzicht in de voederwaarde van het kuilgras, waarmee hij bij het opstellen van de voederrantsoenen rekening kan houden. Uit de gemiddelde samenstelling van een groot aantal monsters kan anderzijds worden afgeleid, wat in de praktijk bij het inkuilen van gras volgens de diverse methoden wordt bereikt.

Hierbij zijn de gehalten aan ruw eiwit (re), verteerbaar ruw eiwit (vre), zetmeelwaarde (zw) uitgedrukt in procenten van de droge stof (ds). In 1950 was de grote regenval zeer ongunstig voor het bereiken van goede resultaten en het uitgangsmateriaal zal bovendien niet gelijk zijn geweest. De pH is een goede maat om te beoordelen of het inkuilen technisch gelukt is, ten minste als het gras vers of vrij vers wordt ingekuild. Bij kuilen, die gemaakt werden van voorgedroogd materiaal met een droge stofgehalte van 30% en hoger, blijkt de pH geen goede maatstaf te zijn om de geslaagdheid te beoordelen.

Hoe groot de invloed van de methode op de voederwaarde van het verkregen kuilvoeder kan zijn, blijkt uit de volgende gegevens van een proef genomen aan het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn in 1933, waarbij hetzelfde uitgangsmateriaal werd gebruikt voor het maken van k. volgens de warme methode en volgens de A.I.V.-methode. In de droge stof was het gehalte aan verteerbaar ruw eiwit bij het warme k. 4,2, bij het A.I.V.-voeder 11,9; de zetmeelwaarde was bij de eerste methode 49,7 en bij de A.I.V.-methode 54,1.

H. DE GROOT.

< >