1. (veet.) K. kan zeer verschillende oorzaken hebben en deze kunnen liggen op zeer verschillende plaatsen aan de ledematen. Voor het stellen van de juiste diagnose is het in de eerste plaats nodig, dat men uitmaakt aan welk been het dier kreupel is.
I.h.a. kan men zeggen, dat als het dier aan een der benen kreupel is, het gezonde naastgelegen been het snelst wordt verplaatst en neergezet. Bij k. aan een voorbeen gaan hoofd en hals van het dier naar boven als het zieke been op de grond komt en naar beneden als het gezonde been wordt neergezet.Men onderscheidt twee soorten k., nl. bewegings- en belastings-k. In het eerste geval zal de pas naar voren worden verkort, dus het been a.h.w. te gauw worden neergezet, in het tweede geval wordt de pas naar achteren verkort, dus het been te gauw weer opgetild. Hieruit volgt derhalve, dat de pas die met een kreupel been wordt gemaakt korter is dan de pas, die met de andere benen wordt gemaakt. Een algemene regel is verder dat, als het dier een belastings-k. vertoont, de oorzaak meestal onder in het been gezocht moet worden, terwijl bij bewegings-k. de oorzaak meestal bovenaan is gelegen.
2. (volksk.) Als een paard kreupel was sneed men de graszode uit, waarop het beest stond. Men bestreek de poot er mee en gooide dan de zode weg onder het opzeggen van een spreuk. (Volgens de Gelderse Volksalmanak van 1942 bekend in de Over Betuwe.) Dit is een overblijfsel van de aloude leer der sympathie in de volksgeneeskunde.