zijn kleine, licht tot donkerbruin gekleurde knolletjes, zeer belangrijk bij de ongeslachtelijke vermenigvuldiging van gladiolen. Ze worden gevormd tijdens het groeiseizoen en ontstaan aan de uiteinden van uitlopers of stolonen.
De hoeveelheid k., die aan één knol wordt gevormd, hangt af van de var. en van de grootte der geplante knol. Ze bedraagt gemiddeld 30-50 stuks per knol. De grootste k. kunnen reeds het eerste jaar na het planten bloeien. Ter bevordering van het opkomen der k. worden deze vóór het zaaien (Mrt— Apr.) veelal gedompeld in een oplossing van ¼ % Aretan (kamertemp.).